Vorig jaar was ik opeens mijn identiteit kwijt. ’s Nachts reed ik met een Russische vriendin van Luik naar huis. Bochtjes nemen zonder te remmen, de oude smokkelroutes zijn de kortste. We hadden bier op, daarom schrok ik van die politiecontrole. Signaalstok, dikke diender, je houdt je adem in. Maar die kon hem niets schelen. De marechaussee gaat niet over lijf en leden, die wil documenten zien. En die zaten in mijn andere tasje. Zulke nonchalance kenmerkt de grensbewoner. Russisch rebbelend rommelde ik in het dashboardkastje. Katja had haar papieren wel, die koesterde haar moeizaam behaalde ID aan de borst als een zigeunerin haar bruidsschat. Wie zei trouwens dat ik Nederlands was? Ik staarde de diender stomverbaasd aan. ‘Ik hoorde u nogal overtuigend Russisch spreken.’ Het godvergeten lef, mijn Nederlands was nog overtuigender dan dat van hem, met zijn zachte g! Dat zei niets. Godmiljaar, daar lag mijn huis! Ik gebaarde naar de holle weg achter de kruising. Ook dat zei niets. Het...