(Wat voorafging: Marente de Moor nam een rokje mee uit een half verbrand huis.)

Ik wist haar naam. Ik had hem gevonden op de eerste verdieping van het half verbrande huis. Ze zou het vast goedvinden als ik het rokje redde van het weer dat haar atelier had overgenomen. Als het groen naar binnen mocht, dan ik ook.

Toen ik terugreed door de Voerstreek, waar al geen taalstrijd meer woedt, maar waar gezwegen wordt over een veel grotere kloof, vroeg ik me af hoe het kan dat de vlammen ophouden op de helft van een huis. Ze hadden een grens getrokken tussen rust- en werkvertrekken. Zo was het rokje nog gaaf gebleven. Maar welke kunstenares laat haar werk achter in een huis waarvan ze de wanden versierde met foto’s, waarvoor ze de moeite nam rozen op te binden tegen de buitenmuur? Die bloeien nu nog, maar dat ziet ze niet.

En waar is de zoon, die op de foto’s een vis draagt met een blik die verraadt dat hij hem niet zelf heeft gevangen, maar zijn glimlachende vader die achter hem...