In het weekend zat de huiskamer van mijn ouders vol ooms die – net als mijn vader – in de confectie-industrie werkten. Ze dronken koffie of jenever en schepten tegen elkaar op. De een bleek nog een betere handelsreiziger te zijn dan de ander. Eind jaren zeventig was dat, en een paar seizoenen later waren al die ooms werkloos. Of zaten ze in de WAO. De grote textielfabrieken in Twente legden het af tegen de concurrenten uit lagelonenlanden als India. Gerenommeerde handelshuizen als Flesseman en De Vries van Buuren moesten hun deuren sluiten of werden omgebouwd tot bejaardenoord.

Vertegenwoordigers als mijn vader waren niet meer nodig – hoeveel truien en jurkjes ze ook verkochten. Rond dezelfde tijd ging trouwens ook de Nederlandse scheepsbouw ten onder. De economische crisis van begin jaren tachtig herinner ik me dus nog goed. Bijna zevenhonderdduizend mensen werden werkloos. Behalve vijfenvijftigplussers betrof het jongeren die aan het begin van hun carrière op de arbeidsmarkt...