Veertig jaar lang hielp hij anderen een antwoord te vinden op de grote levensvragen. Nu hij zeventig is, begint voor de protestantse dominee Jaap Doolaard het terugkijken. Wat zijn de gebeurtenissen geweest die zijn leven betekenis gaven? Welke losse eindjes moeten worden verbonden, voor het te laat is?

Buiten suist de A10, maar binnen is het, op wat gesnif na, doodstil. Dominee Jaap Doolaard (70) spreekt vanaf een kleine verhoging over de oude vrouw in de kist, rechts van hem.

‘Doe maar geen dominee,’ had de vrouw nog op haar sterfbed gezegd. Als zovelen had ze zich afgekeerd van de kerk. De dominee uit haar jeugd in het Westland, van haar zwoegende tuindersfamilie, was zo’n man die met gefronste wenkbrauwen en geheven vinger de kudde tot gehoorzaamheid maande. Zo ging dat. Eerst angst inboezemen en dan de mogelijke verlossing ervan, via het woord van God.

Haar kinderen hadden enkel een levensverhaal, afgewisseld met wat muziek, te kaal gevonden. Je kan de begrafenisondernemer vragen om de boel netjes aan elkaar te lijmen, maar zo iemand kan nog zo’n invoelend gezicht opzetten, de woorden uit zijn mond waaien als eendagsvliegjes mee met de wind.

Jaap Doolaard had hun vader, tien jaar eerder, ook begraven en dat had hij mooi gedaan. Wilde hij misschien weer iets beschouwends zeggen? ‘Niet te zwaar, alsjeblieft.’
De dominee had om bedenktijd gevraagd. Hij was met pensioen en je moest de nieuwe dominee niet voor de voeten lopen. Eigenlijk moest er levend contact zijn, zodat je nazorg kon geven. Even je oor te luisteren leggen bij de achtergebleven echtgenote en de kinderen. Ze wat moed in praten. Voorkomen dat mensen in verdriet verzanden en zich opsluiten in hun huis. Het begeleiden van een uitvaart was het favoriete onderdeel van zijn werk. De naasten hebben een heel specifieke vraag waaraan je kunt beantwoorden. De emoties zijn bijna tastbaar. Mensen zijn hyperontvankelijk voor zijn verhaal.

Foto: Jan Rosseel
Kwetsbaar hart

Een paar dagen later zitten we op de eerste etage van zijn huis in Zeist, bij de open haard. Achter hem de boekenkast. Vijftien meter lang, drie meter hoog. Dat zit allemaal ergens opgeborgen in dat hoofd.

De uitvaart van de oude vrouw, die een zo dienend leven had geleid, had hem geëmotioneerd. Het zet je aan het denken over je eigen leven. Met zeventig begin je de rekening op te maken. Wat zijn de pijlers geweest? Woog het vele werken wel op tegen de offers die hij ervoor bracht? Zijn er nog kwesties die opgepakt moeten worden? Daar gaan we over praten.

‘Was het moeilijk om met pensioen te gaan?’
Het antwoord weet ik eigenlijk al. Een werkpaard als hij kan niet in de wei gaan staan lummelen. Er waren geen hobby’s om te gaan beoefenen. Fietsen deed hij wel naar zijn werk.

‘Ach, je weet dat het eraan komt, dus je moet je erop voorbereiden.’
Dat is niet wat ik me herinner. Aan het eind had hij even extra aangezet om alles goed in orde te krijgen. Toen had hij ’s nachts die druk op zijn borst gevoeld. Het zal toch niet, zo vlak voor de pensionering. Hij had zijn vrouw gewekt. Die, bekend met zijn kwetsbare hart, was overeind gesprongen en met hem naar het ziekenhuis gereden.

‘Ach, een beetje overwerkt,’ zegt hij nu.

Dit gaat niet goed. Met relativeren komen we nergens. Hoe haal ik het ook in mijn hoofd om mijn schoonvader te interviewen?

Hij leest momenteel James Salters autobiografie, waarin deze zonder opsmuk terugkijkt op zijn leven. De ruzies en de fouten die hij heeft begaan. Dat is wat ik wil. Je moet je open stellen, wil ik hem zeggen.

Hoe zal ik dit gesprek met goed fatsoen beëindigen? Wat moet ik hem zeggen? Dat er geen verhaal in zit? In hem, schoonpapa? Hoe zal zijn dochter, mijn vrouw, reageren?
‘Is hij te min voor je? Te min, omdat hij zich niet door jou laat meeslepen in een emotionele achtbaan?’

Ik voorzie Festen-achtige taferelen. Nog maar iets proberen.

‘Heb je misschien een soort bucket list opgesteld?’

‘Wat is dat?’

Oh, God. Hij begint ook al achterop te raken.

‘Dat is een lijst met dingen die je nog wilt doen. Voor het te laat is, zeg maar.’

‘Een lange reis door Indonesië of zo? Zoals je weet kan mijn vrouw niet goed tegen de hitte. Van mij hoeft het ook niet zo nodig. Reizen doe je vooral in je hoofd.’

‘Iets anders kan ook.’ Denk aan: iets geks eten: apenhersenen. Iets geks doen: ménage a trois met een blonde tweeling.

Hij staat op om wat hout op te gooien, want ‘het vuur moet blijven branden!’
Hij zou nog wel wat stedentrips willen maken, vervolgt hij. Een paar musea bezoeken. Verder doet hij nog steeds wat hij wil doen. Geeft twee keer per week taalles aan asielzoekers. Soms zitten er maar drie in de klas. Dat was wel even wennen. Dat ze zeggen te komen, maar het laten afweten. Je zou denken dat ze alle tijd hebben, maar waarschijnlijk is hun hoofd zo onrustig dat het niet lukt om op tijd te komen. Op zondag gaat hij geregeld voor in de kerk. De agenda voor 2016 zit al weer vol. Er is het koor. Hij doet bemiddeling bij ruziënde kerkgemeenten. Zo nu en dan een uitvaart. Hij is niet het type om te gaan golfen.

Optocht

De laatste tijd is hij op zoek gegaan naar oude vrienden die hij door zijn werklust en de verhuizingen uit het oog was verloren. Wat jammer was, want een goede vriendschap kan in sommige opzichten sterker zijn dan een huwelijk. Op het avondgymnasium had hij er twee gehad. Ze waren samen op vakantie geweest, op elkaars bruiloften gekomen. Heel intens. Maar die waren bij hem vandaan gedreven, richting de gereformeerde bond. Ze keurden het af als Jaap op zondagavond met zijn vrouw naar de bioscoop ging. Ja, ze waren geradicaliseerd, hadden zich omringd met geloofsgenoten die streng in de leer waren.

Via Facebook had hij een oude studievriend gevonden, van theologie in Kampen. Daar was hij een middag op bezoek gegaan en was het gevoel van verwantschap opgelaaid. De vriend zei dat hij snel zou bellen, maar hij heeft niets meer van hem vernomen. Misschien stond zijn gezondheid het in de weg, maar dan kon hij dit toch laten weten?
Drie goede vrienden heeft hij nog. Of, nu hij er over nadenkt, twee. Die ander is niet werkelijk toegewijd. Het is eenzijdig. Jaap is degene die geeft, de ander neemt.
Kennelijk kun je oude vriendschappen niet meer tot leven wekken. Jammer, want de manier waarop zo’n vriendschap ten einde komt is onbevredigend. Gewoon uitgedoofd. Je zou zoiets bewust moeten doen, bij elkaar gaan zitten en tot de conclusie komen dat het niet meer gaat. Adieu.

‘Zet dat maar op die bucketlijst van je. Dat je de zaken goed moet afronden.’

Dat had hij bij zijn laatste kerk gedaan, die na veertig jaar dicht moest. De mensen hadden er intense herinneringen liggen, aan geboorte, huwelijk en verloren dierbaren. Die laatste dienst was de kerk vol geweest, alsof het kerstavond was. Ze hadden veel gezongen. Zingen, dat is je ziel openzetten. Je gevoelens omzetten in klank. Na het laatste lied waren ze in een lange stoet naar buiten gelopen. Met het servies van het avondmaal, de kanselbijbel, het altaarkleed en de paaskaars. Zonder doopvont. Dat zat vastgeklonken aan de vloer, maar met een met doopwater gevulde kruik.

Daarom hadden ze alle relikwieën in de achterklep gedaan en waren ze erheen gereden.

Het was mooi geweest als ze, net als het volk van Israël, door de wijk hadden kunnen trekken, langs straten en perken, in een lange optocht op weg naar hun nieuwe onderkomen. Maar dat lag vier kilometer verderop en velen waren op leeftijd, sommigen liepen met een rollator. Daarom hadden ze alle relikwieën in de achterbak gedaan en waren ze erheen gereden.

Het zal de laatste kerk niet zijn die hij gesloten ziet worden. Elke keer overvalt hem een gevoel van tristesse. De kerk van zijn jeugd, die waar hij trouwde met zijn eerste vrouw, die waar de kinderen werden gedoopt, waar hij jarenlang dienst had gedaan en ze zijn echtgenote de laatste eer hadden bewezen. Allemaal zijn ze weg. Sommigen zijn afgebroken. Anderen werden verkocht. Kwam er een tapijthal in.

Verticaal denken

Zijn kinderen gaan al lang niet meer. Destijds had hij zich ingespannen ze erbij te houden. Met kindvriendelijke boekjes en liederen, een kindernevendienst, maar het had niet geholpen.

Voor zijn pensioen had hij verlof opgenomen om te onderzoeken wat die kinderen, geboren tussen 1965 en 1975, ervoor in de plaats hadden gevonden. Welke vorm van spiritualiteit, levensinvulling, noem het zingeving. Tot drie maal toe moest hij een oproep doen, binnen zijn en andere gemeentes, in kerkblaadjes. Uiteindelijk had hij de kinderen uit zijn grote Oud-Beijerlandse familie gevraagd en met pijn en moeite veertig reacties ontvangen. Het stond er niet met zoveel woorden, maar wat hij erin las, was een oorverdovende stilte. Er was niets voor in de plaats gekomen. Geen groter verhaal of een gedachte waartoe ze zich aangetrokken voelden. Geen gemeenschap waar ze zich aan wilden warmen. Ze konden zonder.

Misschien komt het nog, later, als ze de dood in het vizier krijgen. Zodra ze horizontaal liggen gaan ze verticaal denken. Als geestelijk verzorger in het VU-ziekenhuis had hij het genoeg meegemaakt. Vroegen ze hem aan hun bed te komen. Niet voorlezen uit de Bijbel, alsjeblieft. Liever gewoon praten. ‘Hoe gaat het met u?’ Een open vraag, waarmee ze alle kanten op konden. Begonnen ze steevast hun levensverhaal te vertellen. Al pratende zochten ze naar betekenis. De kinderen, het werk, het huwelijk dat goed was. De zorg die ze in de laatste periode aan hun vader of moeder konden bieden. Heel concreet.

De zingevingsvraag, die vroeger via de kerk aan de mens werd gesteld, wordt opgeschoven. Na ons de zondvloed. Alsof het leven oneindig is. Hij zou de bijbel kunnen citeren, maar dat willen ze niet. Terwijl er zoveel in staat dat troost en Inzicht kan bieden.

Eentje dan. Prediker 7:2: ‘Het is beter dat je naar een huis vol rouw gaat dan naar een huis vol feestrumoer, want in een huis vol rouw eindigt iedereen.’
In het perspectief van de eindigheid krijgt alles een andere gloed. Daarom is het beter om niet te lang in het huis van de vreugde te blijven lummelen.
‘Misschien is dat wel een goede voor op de lijst.’

Wil ik een verdrietig verhaal horen? Er was die jonge vrouw, amper dertig, die hem bij haar bed vroeg. Ze was erg mager en hij zag dat ze stervende was. Naast haar zat haar man, die een hulpeloze indruk maakte. Bij het hoofdeind haar zoontje van twee.

‘Wat kunt u eigenlijk voor me doen?’

‘Ik kan u proberen te helpen deze moeilijke uren door te komen,’ zei hij. Samen zoeken naar de bronnen van haar bestaan. Wat haar leven waardevol maakte.

De jonge vrouw was niet bang voor de pijn, die kende ze al zo lang. En voor de dood ook niet meer. Ze was bang voor het loslaten van degenen waar ze zo van hield. Dat is het. Elke keer hoorde hij het.

Er zijn er die in paniek raken in hun laatste uur. Worden ze overvallen door de angst dat ze niet goed hebben geleefd en Hij ze niet in zijn Rijk zal aanvaarden. Er was die man die in doodsangst de straat op rende, met morfinepomp en al en de hele buurt bij elkaar schreeuwde.

Wist ik dat in het oude testament helemaal niet wordt gesproken over een plek in het hiernamaals? Daar is het heel aards. De oude man of vrouw die onder de boom zit, zijn kinderen en kleinkinderen observeert, ziet dat het goed is en zijn hoofd te ruste legt.
Op tijd stilstaan bij wat er allemaal gebeurd is. Bij de losse eindjes en de pijnpunten. En daarmee in het reine proberen te komen. Streep dat zwemmen met dolfijnen door en zet dit ervoor in de plaats.

Foto: Rosseel
Hoedjeskerk

Een week later zit Jaap over zijn bureau gebogen een rekening te schrijven voor de kerkdienst van het voorbije weekend. Je kunt denken ‘ach, laat maar, ik krijg er genoeg voor terug’, maar het is je vak.

In Maartensdijk had hij dertig toehoorders. In de kapel van het dorp twintig. Daar loopt het op zijn eind. De organist is in de tachtig en het kraakt en piept dat het een aard heeft, net als het orgel. De vrijwilligers zijn allemaal zeventig plus.

Onderweg passeerde hij de hervormde kerk, de hoedjeskerk, omdat alle vrouwen er eentje dragen. Daar staan de auto’s en de fietsen hutjemutje naast elkaar. Zie je de gezinnen zich massaal naar binnen haasten. Het steekt een beetje. Dat zijn verhaal, wat veel vrijer is, dat de mensen iets wil aanbieden en tot niets verplicht, nog maar zo weinig gehoor vindt. Dat zij die streng in de leer zijn de mensen wel aan zich weten binden. De dwang om zich te conformeren is groter. Die kinderen zijn meer geneigd om de weg van hun ouders te volgen. Maar lang zal het ook daar niet meer duren. De kloof tussen de vrije samenleving en die mores binnen de kerk wordt voor die jongeren te groot. Dat moet een keer barsten.

Jaap haalt wat papieren tevoorschijn. Krabbels die hij gisteren heeft gemaakt, bij de conferentie over oud worden, op de Universiteit van Groningen.

Zo lang mogelijk alles in eigen hand houden. De financiën, de benodigde zorg. Je sociale netwerk in stand houden. Succesvol oud proberen te worden, zeiden ze in Groningen. Onderscheid maken tussen jong oud en oud oud. Hij is jong oud. Nog vitaal en ondernemend. Altijd op pad om goed te doen. Oké, het lichaam wordt al stroever. Er zijn gewrichtspijnen in rug en schouders. Zijn vingers werken niet meer zo goed mee, artrose. Sinds een tijdje zit het ook in zijn heupen, waardoor het lopen minder gaat. Je moet je erop instellen. Daarom is een nieuw onderkomen ook een item. Nu kunnen zijn vrouw en hij de trappen nog op, maar je moet het malheur voor zien te blijven.
Oud oud, dat is tachtig plus. Dat je lichaam tegenwerkt en je wereld niet groter is dan je woonkamer. Zijn wereld is zo groot als die maar zijn kan. Elke dag leest hij twee kranten. De weekbladen. De nieuwste films zien, de laatste boeken lezen. Leeshonger, of eigenlijk weethonger. Je eigen ideeën toetsen aan anderen die er goed over hebben nagedacht.
‘Schrijf je nog mee?’

Geen klagerige oude man worden. Te leren leven met wat je hebt, ook zonder gevoel van triomf. Met zijn vrouw gaat het goed, beter dan jaren geleden, toen hij wilde dat ze anders was. In sommige dingen loop je niet gelijk. Bij de een neemt de lust sneller af dan bij de ander. Maar ook dat is meer in balans gekomen. Niet die ander willen vormen naar je wensen, maar accepteren dat ze is wie ze is. Het heeft hun relatie goed gedaan. Een sterke geestelijke band met veel overlappingen. Zij is ook dominee in ruste. Ze lezen elkaars ruwe preken. Ze zingen met elkaar.

Je wordt je bewuster van de kwetsbaarheid van de ander. Het is alsof het lichaam op de pensionering wacht en denkt; nu is het mijn tijd. Ineens was er dat bobbeltje in de borst van zijn vrouw en werden ze vaste bezoekers van het ziekenhuis.

Familiekwaal

Ja, de dood. Altijd weer. Die kreeg hem vroeg te pakken. Eerst was het dat jonge zusje, doodgeboren. Elf was hij nog maar. Hij ziet nog zijn vader in zijn eentje de deur uit gaan, met dat kleine kistje onder de arm. Er werd niet meer over gesproken, tenminste niet tegen hem.

Misschien is het toen begonnen dat hij ging nadenken over het waarom van de dingen. Dat hij wel iets anders dan timmerman of aannemer wilde worden.
Hun gezin was veel te groot was geweest, een slagveld, net als die andere te grote gezinnen in die dagen. Tien kinderen die streden om een beetje aandacht van hun ouders. Vader had een voorkeur voor een ander gehad. Jaap was te dromerig, niet zo’n aanpakker die zijn vader hielp met het bouwen van de volière. Die ander kreeg de complimenten. Vader wist dat Jaap iets anders wilde worden. Op dat familiefeest had hij gezegd dat Jaap nu naar het avondgymnasium ging, omdat die dominee wilde worden. ‘We zullen zien wat ervan komt.’ Een beetje scepsis klonk erin door. Maar toch voelde het als een compliment. Hij moest het ermee doen, want een paar maanden later was vader er niet meer. Zijn hart.

Achttien was Jaap toen hij samen met zijn oudste broer de zaak moest runnen om moeder en alle kinderen van inkomen te voorzien. Doolaards bouw en verbouwing, boekhouding en verzekeringen. Zoveel werk had die man gehad. Vader zei het keer op keer. ‘Goed je best doen, hard werken. Anders kom je bij Landheer terecht,’ de visconservenfabriek in het dorp. Dat had Jaap zich in de oren geknoopt.

Bijna dagelijks komt vader voorbij. Dan zijn er die vriendelijke ogen. Het zwijgzame gezicht. Er is ook een scène. Een van die zeldzame keren dat hij zijn vader voor zichzelf had. Ze liepen over straat toen een man op zijn vader afkwam. Die begon hem uit te foeteren omdat de verbouwing van zijn huis niet snel genoeg verliep. Daar stond kleine Jaap aan de hand van zijn vader. Zijn vader was kalm gebleven, zo kalm dat die andere vent zich na een tijdje begon te schamen voor zijn geschreeuw en klein en stil werd.
Wie ook vaak langskomt is zijn oudste broer. Zes jaar hadden ze samen vaders zaak gedaan. Ze woonden in hetzelfde huis. Hij met zijn vrouw onder en Jaap met zijn vrouw boven. Zijn broer was anders dan hij, grover, wilder. Geregeld klonk het geruzie door de vloer. Daar was hij eens wat van gaan zeggen, maar ze werkten goed samen. Tot Jaap naar Kampen wilde om theologie te gaan studeren, zoals hij steeds had gezegd. Dat had zijn broer hem niet in dank afgenomen. Die zag het als verraad.

Na de studie was Jaap met zijn gezin naar Wildervank gegaan, zijn eerste standplaats als dominee. Noordoost-Groningen. Zo ver van Oud-Beijerland. Zijn oudere broer was hem nooit komen opzoeken. Op de brieven die Jaap hem schreef, reageerde hij niet. En toen was hij ook ineens weg. Zevenendertig. Zijn vader en zijn broer, dat zijn rafels. De relatie met hen is nooit tot volle bloei gekomen. Het is een gemis dat hem blijft bezighouden.
Altijd dat hart. Dit verzakende hart kende een lange familietraditie, binnen de mannelijke lijn. Het kreeg Jaap ook te pakken. Hij had erop gewacht, zegt hij. Nu het was gebeurd kon het leven verder gaan. Jaren later moest zijn borstbeen in de lengte worden doorgezaagd voor een driedubbele bypass. Ik mag het wel zien. Het litteken van dertig centimeter, precies over zijn borstbeen. Maar het hart tikt nog. Soms slaat het een keer over, iets wat zijn hartchirurg razend interessant vindt. Zelf voelt hij het niet. Het gaat prima. Geen zorgen. Hoeveel jaar geeft hij zichzelf nog?

‘Vijf.’

‘Dat is weinig.’

‘Als je mijn familiegeschiedenis meerekent zit ik al ruim in de extra tijd.’ Maar goed, misschien nog tien jaar.

Als hij maar de tijd krijgt om de dingen op orde te brengen. De archieven in de kelder bijvoorbeeld. Het werkarchief met de honderden preken en uitvaartredes. Maar vooral zijn privé-archief. Vijf dozen vol. Er zitten vijftig jaar oude brieven van zijn moeder in. En die map met brieven van vroegere vriendinnen. Een behoorlijk dikke map. Al een paar keer heeft hij er tevergeefs naar gezocht. Misschien moet hij ze verbranden, voor het te laat is. Niet alles is voor ieders ogen bestemd. Maar als het zover komt, dan is het maar zo. Geen mens is volmaakt.

In dat archief zitten de brieven die zijn eerste vrouw en hij elkaar schreven. Met zestien hadden ze elkaar ontmoet, ze waren samen volwassen geworden. Hadden elkaars lichamen ontdekt. En dat brachten ze onder woorden in die brieven. Wie zullen die straks lezen? Zijn kinderen?

Dat is wat hij aan andere rouwenden vertelt. Niet blijven hangen in verdriet. Het leven moet geleefd.

Alles hadden ze samen meegemaakt. De geboorte van de kinderen. Het gezin tot wasdom zien komen. En toen brak die donkere periode aan, juist toen ze in de kracht van hun leven waren. Al na een maand kregen ze te horen van de arts dat zij nog hooguit twee jaar te leven had. Amyloïdose. Grappige naam, voor een ziekte die haar geleidelijk sloopte. Die twee jaar waren er zes geworden, maar altijd had ze geweten dat ze de kinderen niet volwassen zou zien worden. Jaap zat met dat zwakke hart, waardoor zijn zieke vrouw bang was dat de kinderen zonder ouders verder moesten. Hoe ze het hun hebben verteld, weet Jaap niet meer. Veel uit die tijd is verdwenen. Waarschijnlijk uit een soort van zelfbescherming. Er is wel deze herinnering, een paar weken voor haar einde, toen ze niet meer uit het AMC kwam en van benauwdheid steeds moeilijker ademhaalde. Hij zag zijn oudste zoon zitten aan een tafeltje in de grote hal, ging naar hem toe en vertelde hoe zijn moeder eraan toe was. ‘Dus ze gaat nu echt dood?’ had die geantwoord.

Die tijd had flink wat sporen achtergelaten. Bij hem, maar vooral bij de kinderen. De jongste was zeven toen ze ziek werd. Die was veel bij haar geweest. De anderen gingen al snel naar de middelbare school, zochten hun heil buitenshuis.
Ook zij is er elke dag even. In de groene broek en de groene trui die ze de laatste periode droeg. Hij krijgt geen gezicht voor ogen. Dat was aan het eind zo ziek en mager. Er is geen gesprek. Daarvoor is de tijd van nu te anders dan van die van toen. Het is meer een projectie. Heel spiritueel.

Verdriet heeft hij niet meer, zegt hij. Er is de troost van het schone dat ze samen hadden. Dat is wat hij aan andere rouwenden vertelt. Niet blijven hangen in verdriet. Het leven moet geleefd.

Zoals hij destijds ook door moest. Met vier kinderen, zijn drukke werk. Hij was geen man om lang alleen te zijn. Toen had hij zijn tweede vrouw leren kennen, die hen als dominee bezocht toen zijn eigen vrouw zo ziek was. Die was ook alleen, met twee kinderen. Ze waren samen verder gegaan, met beide gezinnen in een nieuw huis.

Ik weet het. Een paar jaar later kwam ik er. De jonge vrouw die ik ontmoette had iets triests in haar gezicht. Daar viel ik voor. Haar schoonheid en dat trieste. Ze nam me mee naar haar vader, de dominee.

Een herinnering blijft steeds terugkomen als ik nadenk over dat samengestelde gezin. Er was een diner met alle kinderen. Jaap en zijn vrouw vertelden over hun drukke werk en al het goede dat ze die week hadden verricht. En de kinderen, twee jongens uit een gescheiden gezin, de anderen die nog niet zo lang geleden hun moeder hadden verloren, die luisterden. Maar eigenlijk wilden ze dat er naar hen werd geluisterd. Ik vertel het hem.

‘Daar weet ik eigenlijk niet goed antwoord op,’ zegt hij.

Zijn jongste zoon was bij de viering van Jaaps zeventigste verjaardag weer over vroeger begonnen en heel emotioneel geraakt. Misschien was Jaap te snel met dat andere gezin samengegaan. Was er te weinig ruimte voor de rouw. Het is iets wat de aandacht verdient. De laatste jaren heeft hij veel contact met zijn jongste zoon. Misschien heeft dat met toen te maken. Het is belangrijk om de dingen die scheef zijn gegroeid weer in balans te brengen. Als de dood er maar niet onaangekondigd tussenkomt.

Laatste lied

Op zondag staat Jaap in zwart gewaad achter een robuuste tafel. De zaal heeft plaats voor een paar honderd mensen. Er zijn er veertig. De aanslagen in Parijs zijn twee dagen geleden. Hij spreekt erover. Over de moslims die eronder te lijden hebben. Over de balans die is verstoord en die ieder voor zich moet proberen te herstellen. Houd van uw naast als van uzelf. Ik weet niet waarom, maar ineens raak ik geëmotioneerd. Misschien is het de jongen met het syndroom van Down voor me, die luidkeels meezingt. Een ander lied, in een ander tempo. Of de vier kleine kinderen die met een brandende kaars naar Jaap komen. Die zakt door zijn knieën, zijn zware stem wordt liefdevol. Kinderen in de kerk, dat maakt het losser. Kinderen brengen hoop. De organist zet het laatste lied in en de dominee zingt uit volle borst mee. Afsluiten met iets warms, zodat ze neuriënd naar buiten gaan. De mensen schudden elkaar de hand. Ook die donkere vrouw die alleen is gekomen, wordt opgenomen. Onderweg naar de koffie praat Jaap met elk van hen. Ze glimlachen, staan dicht bijeen, praten met zachte stemmen.

‘Meer liefde,’ zegt de dominee. ‘Zet dat maar op je lijstje.’