‘De vrouw die de honden eten gaf’

Betrouwen (vertrouwen). Aantrek (aantrekkingskracht). Krak (kei). Zagen (zeuren). Duitse schepers, febbeke, fezelen. Zulke Vlaamse woorden gebruikt Kristien Hemmerechts (1955) in haar nieuwe roman De vrouw die de honden eten gaf. Zo’n twintig jaar geleden werd dit nog gezien als blijk van laakbaar onvermogen om goed Nederlands te schrijven. Inmiddels is het tij veranderd, getuige de populariteit van beduidend Vlaamser proza dan Hemmerechts schrijft. Bovendien is ze geen schrijver die iemand nodig heeft om haar taal van Vlaamse smetten te ‘kuisen’.

Ik vermoed dat haar motief om deze Vlaamse woorden te gebruiken bepaald is door de vorm: een monoloog – van ruim tweehonderd pagina’s. Zolang zitten we in het hoofd van Odette, ‘de meest gehate vrouw van België’. De monoloog is een hachelijke vorm. Je moet daarin zorgen dat zo’n woordenvloed de toehoorder niet gaat tegenstaan, dat de spanning niet wegebt en dat je niet uit het...