Voodoo was ooit het zwarte antwoord op de blanke (Christelijke) theorie dat slavernij gerust mocht van God. Een manier om te ontsnappen aan de onderdrukking.

Voodoo was ooit het zwarte antwoord op de blanke (Christelijke) theorie dat slavernij gerust mocht van God. Een manier om te ontsnappen aan de onderdrukking. Wat vandaag de dag rest is wat stinkend koopwaar en monumentale herinneringen.

Voodoo 2013

Een gedroogde hagedis, een geprepareerde hondenkop, twee afgezaagde olifantenpoten, stekels van een stekelvarken, een rijtje schedels van bavianen, katten en hyena’s. Op buitenstaanders komt deze stinkende koopwaar weinig devoot over, maar de dierlijke resten die op de markt van Oui­dah grif van de hand gaan, zijn onmisbaar bij het celebreren van de voodoomis. De kraampjes zien er uitbundig uit, er klinkt hypnotiserend tromgeroffel en buitelend over het marktplein roepen bont uitgedoste medicijnmannen magische formules om boze geesten te bezweren.

In de jaren negentig van de vorige eeuw verhief volksrepubliek Benin (in navolging van Haïti) voodoo officieel tot een erkende godsdienst. Dat was bedoeld als een emancipatoir gebaar om aan te geven dat westerse zendelingen hun strijd tegen het ‘inheemse bijgeloof’ definitief konden opgeven.

Bij voodoo valt het geloof in de schepper samen met de verering van veertien mindere goden en godinnen, voorouders en geesten. Deze variant op het christendom was ooit het zwarte antwoord op de blanke theorie dat slavernij gerust mocht van God. Voorstanders van de slavernij beriepen zich op een passage in het Bijbelboek Genesis, waar te lezen valt hoe Cham een vloek over zichzelf en zijn nakomelingen afriep. Exe­ge­ten meenden dat als gevolg van deze vloek het ‘zwarte ras’ voortaan geknecht door het leven moest gaan. Zelfs op het Afrikaanse continent sloeg de boodschap aan. De uit Gha­na afkomstige Jacobus Capitein (1717-1747), die het geluk had om aan de slavenketens te ontsnappen en als eerste zwarte student theologie aan de Leidse universiteit ging studeren, promoveerde op een proefschrift waarin hij aantoonde dat slavernij volledig in overeenstemming was met de Heilige Schrift. De Yoruba-, Fon- en Ewe-stammen in West-Afrika konden alleen nog hopen dat hun rituelen hen zouden helpen ontsnappen aan de ellendige doem waarmee aartszondaar Cham hen had opgezadeld.

Koning zonder auto

Dit jaar is het anderhalve eeuw geleden dat in Nederlandse koloniën de slavernij officieel werd afgeschaft, maar in Ghana (centrum van slavenhandel naar onder meer Suriname en Cu­raçao), Togo en Benin zijn de sporen van dit verleden nog volop zichtbaar. De havenstad Oui­dah aan de zuidkust van Benin groeide uit tot het grootste voodoocentrum ter wereld. De ‘porte de non retour’ werd een toeristische attractie, net als de drie ruïnes van Europese forten, een slavernijmuseum, het jaarlijkse ‘trancefestival’ en de tempel van Dagbé, de He­mel­se Python die de ogen van de mens opende.

Mito Daho Kpassènon resideert als koning van Ouidah in een bescheiden paleis dat hij zelden verlaat. Hij heeft geen auto en volgens de koninklijke etiquette is het ongepast voor hem om zich te voet in het openbare leven te begeven. De monarch stamt af van koning Kpasse die de stad omstreeks 1580 oprichtte en handelsbetrekkingen aanknoopte met Portu­ge­se kooplieden die kort daarop met de verscheping van slaven begonnen. Koning Mito is behalve de lokale vorst van Ouidah ook leidinggevend binnen de nationale voodoobeweging.

Zijn eminente stadsgenoot Honoré Feliciano de Souza staat aan het hoofd van de Agoudas-gemeenschap. Hij geniet hoog aanzien als achter-achterkleinzoon van Chacha I, die aan het begin van de negentiende eeuw bemiddelde in de verkoop van slaven aan Europeanen. De neiging om de handelsactiviteiten van zijn verre voorvader te veroordelen, vindt Chacha III volkomen misplaatst. ‘Destijds maakte ons land deel uit van het koninkrijk Dahomey waar onderdanen werden vermoord. Chacha I redde levens door ervoor te zorgen dat mensen in Brazilië aan het werk konden.’

Clement Olivier de Montaguere, een Afrikaanse zakenman met een voorliefde voor klassieke kostuums en flamboyante vlinderdasjes, stamt af van de Fransman Olivier de Monta­gue­re die in 1776 in opdracht van koning Louis XVI het slaventransport van Ouidah naar West-Indië begon te organiseren. De vooraanstaande familie verloochent haar Europese wortels niet. In de huiskamer geen voodoo­altaar, maar een witgepleisterde muur waar Chris­tus vanaf het kruishout lijdzaam op de bewoners neerziet.

Handelsgeest

Met dezelfde vanzelfsprekendheid als waarmee de Afrikaanse aristocratie het behoud van haar over de rug van slaven verworven kapitaal wordt gegund, volhardt het proletariaat in gebruiken die er tijdens de ballingschap in de diaspora inslopen. Veel slaven uit West-Afrika kwamen in Brazilië terecht, zoals ook blijkt uit de vele Portugese achternamen in de telefoongids van Ouidah. Na hun bevrijding keerden honderdduizenden voormalige slaven terug. Hun voodoorituelen hadden intussen de kleur aangenomen van de omgeving waar ze vertoefden. Zo raakte in Benin de Buriyan ingeburgerd, een aan het Braziliaanse carnaval verwante maskerade waar een gekarikaturiseerde slechte slavenbaas (soulard) wordt bespot, maar de nagedachtenis van de alom gerespecteerde ‘humane’ slavenhandelaar Cha­cha I wordt gekoesterd. Dat de legendarische koopman wordt uitgebeeld met een wit doodskopmasker is niet boosaardig bedoeld, maar verwijst naar het heilige ontzag waarmee de dood in dit deel van Afrika bejegend wordt.

De intrigerende samenhang tussen occulte begaafdheid en sluwe handelsgeest is al tientallen jaren voer voor antropologen. De vermogende familie Godonou Dossou uit Porto-Novo staat dicht genoeg bij God om geloof, hoop en liefde te kunnen bieden aan zieken en anderszins behoeftigen. Voorouder Akplogan was een legendarische voodoopriester. Op het hoogtepunt van de Franse overheersing gaf Akplogan zijn geloof op, veranderde zijn naam in Godo­nou (‘de jongste van het gezin’) en stichtte een zakelijk imperium dat zijn nageslacht tot op de dag van vandaag met succes voortzet.

Ten westen van Benin wordt de invloed van voodoo op het openbare leven geleidelijk minder zichtbaar, maar tot diep in Ghana torenen monumentale herinneringen aan de slaventijd uit boven de kustlijn. Philip Atta-Twa­son werkt als gids en beheerder bij het in 1640 door Neder­lan­ders gebouwde Fort Wil­li­am in de Ghanese havenstad Anomabu. Na de afschaffing van de slavernij was het fort eerst gevangenis, later postkantoor. Nu is het net zo’n bezienswaardigheid als Fort San Sebastian bij Elmina, in 1642 door Nederlandse zeehelden buitgemaakt op de Portugezen. Tot de afschaffing van de slavernij was San Sebastian een cellencomplex en verdedigingspost. Symbolisch genoeg huisvest het nu zowel een rechtbank als een museum: het oordeel en de geschiedenis onder één dak.

Dit stuk stond op 23 februari 2013 in de papieren Vrij Nederland. Mooi? Een abonnement misschien?