Dit interview komt uit de Vrij Nederland van 5 juli 1997

Ellen Vogel (75) staat al vijftig jaar op het toneel, speelde meer dan tweehonderd rollen. ’s Zomers werkt ze op Mallorca in haar tuin, en denkt ze weinig aan toneel. Toch, als het aan haar ligt, wil ze blijven spelen zo lang ze kan. En eigenlijk hoort Ellen Vogel ook niet thuis in deze serie over mensen in de luwte, na een leven in de schijnwerpers. Al zijn er collega’s van haar eigen leeftijd die zeggen: hoe haalt dat mens het in haar hoofd om weer aan een stuk te beginnen. ‘Maar ik heb nog altijd het gevoel dat ik iets in te halen heb.

‘Het is heel gek. Op sommige dagen denk ik: ik ben honderdtien, maar er zijn ook dagen waarop ik me hooguit vijftig voel. Ik heb de enorme bof dat ik een goede gezondheid heb, dat maakt natuurlijk alle verschil van de wereld. Ik kan alleen iets minder goed uit het hoofd leren. Ja, daaraan merk ik wel dat ik ouder word. Ik hoefde vroeger nooit mijn teksten erin te stampen, ik leerde ze vanzelf tijdens de repetities. Ik repeteer heel intens. Maar tegenwoordig moet ik thuis echt wel met het boek gaan zitten en het in mijn kop stampen.’

Het verraderlijke van ouder worden vindt Ellen Vogel: zolang je je goed voelt, ben je er zelf niet zo mee bezig. Pas door anderen kom je ineens met een schok tot de ontdekking, dat er ppff! weer tien, twintig jaar verstreken zijn. Zo herinnert ze zich nog als de dag van gisteren haar rol in Het Mes van Hugo Claus. Ze speelde de moeder van een tienjarig jongetje. ‘Een aantal jaren later stond er opeens een knappe lange jongeman in mijn kleedkamer. Dat zoontje van tien was inmiddels piloot geworden. Nog weer later zat ik met zijn zusje in de televisieserie Mevrouw Bentinck. Ik vroeg hoe het met haar broer ging, de piloot. O, die is gepensioneerd, zei ze. Ik schrok echt: als hij al niet meer werkte, hoe oud moest ik dan wel niet zijn?’

Sterker dan de rede

Ze brengt al jaren de zomers door op het Spaanse eiland Mallorca, in een afgelegen dorp met zo’n honderdvijftig inwoners, aan de rand van de bergen, ver van het toeristengewoel. ‘Er is niet eens openbaar vervoer. Als ik daar zit, valt soms maandenlang het woord toneel niet. Mijn man en ik wonen daar in een oud boerenhuis, een monumentje. Helemaal geen gelikte villa. We zijn er altijd vreselijk bezig, er is flink wat land omheen.’

Ik benijd de vrouwen van nu wel. Ze zijn zoveel zelfbewuster.

Van tijd tot tijd, en altijd op Mallorca, dringt de gedachte zich op: zou ze niet ophouden met spelen. Ook al omdat ze nog altijd zo nerveus is, en tijdens de repetities last heeft van angst- en paniekaanvallen. Maar dan denkt ze meteen: ik heb toch niet voor niets ja gezegd. ‘Ik wil het blijkbaar nog graag, het is sterker dan de rede. En als het goed gaat, als het echt een mooie rol is, ben je net als bij een bevalling alle pijn, alle zenuwen zo vergeten.’

Hugo Claus noemde haar de koningin van het Nederlands theater, Ferd Sterneberg, door haar enorme staat van dienst, ‘onze grootste actrice’. Ze behoorde, met collega’s als Guus Oster, Ank van der Moer, Ko van Dijk en Han Bentz van den Berg tot de kopstukken van de Nederlandse Comedie. Twintig jaar lang speelde ze in dat roemruchte gezelschap vele grote rollen. Het was de glorietijd van het toneel: altijd volle zalen, een toegewijd publiek, een familieband met de collega’s.

Ze wordt geprezen om haar ‘zeer persoonlijke stijl’ waarmee ze ontroeringen weet te wekken met ‘een minimum aan uiterlijk vertoon’.

De rol van begerenswaardige vrouw

Landelijke bekendheid kreeg ze in de jaren zeventig, door haar rol als deftige Haagse mevrouw in de televisiebewerking van De boeken der kleine zielen, van Couperus. Dat imago van deftigheid is haar naar haar smaak te lang blijven achtervolgen. Afstandelijk, ietwat ongenaakbaar. Een mevrouw met slepen en kronen, zoals ze zelf een beetje spottend zegt, en dan doelt ze op de vele klassieke rollen die ze speelde. Maar dat ongenaakbare is schijn. Zeker, ze komt vaak zwijgend ergens binnen, maar dat komt omdat ze nogal verlegen is en zich te midden van grote gezelschappen niet op haar gemak voelt. ‘Als je lang bent en rechtop loopt, denken ze al gauw dat je ontzettend zelfverzekerd bent.’

‘Ik benijd de vrouwen van nu wel. Ze zijn zoveel zelfbewuster dan ik vroeger. Opeens zie je het. Je loopt in een televisiestudio rond, en de floor manager is een vrouw, achter de camera zit een vrouw, de regisseur is een vrouw. Dat was in mijn tijd ondenkbaar. Ik heb vroeger weleens gevraagd aan mijn directie of ik iets mocht regisseren. Dat wilde ik graag, en ik had ook het idee dat ik het kon. Die reactie toen! Zo paternalistisch: ach wat schattig, maar daar komt niets van in. Speel jij nu maar je mooie rollen. Op die manier kon je toen als vrouw nog opzij worden gezet. Ik had met de vuist op tafel kunnen slaan, want ik wilde het echt erg graag. Maar die guts had ik niet.’

Bent u weleens bang geweest voor later, dat er minder interessante rollen voor u zouden komen?

‘Daar heb ik nooit zo over nagedacht. Ik ben happy go lucky in dat vak terechtgekomen, en de eerste twintig jaar was ik meer op het toneel dan thuis. Daarna kwam er een kentering, het werd opeens erg moeilijk. Toen heb ik erover nagedacht om te stoppen. Een bepaald soort onzekerheid hoort erbij natuurlijk. De eeuwige doodsangst van elke première.Er kwamen nauwelijks aanbiedingen, en wat er kwam was niet bijster interessant. Dan komt er een ontzettende onzekerheid over je. Een bepaald soort onzekerheid hoort erbij natuurlijk. De eeuwige doodsangst van elke première. Ik ben altijd verbaasd geweest dat er nooit een acteur of actrice dood is gebleven aan een hartaanval, want wat er dan allemaal door je heen laait en loeit is onvoorstelbaar.

Waar ik het dan mee redde? Met concentratie. Je moet! Concentratie helpt enorm, en daarmee heb ik altijd elke paniekaanval kunnen bedwingen.’

Misschien houdt het ook nooit op

Er waren perioden in haar loopbaan die ze als ‘absoluut beperkend’ heeft ervaren, en een daarvan had te maken met leeftijd. ‘Ik was midden veertig, je bent dan niet jong meer, maar nog lang niet oud. Ik speelde toen nog regelmatig rollen waarin ik op moest als de begerenswaardige vrouw, waar minstens drie heren zich druk over maakten. Je denkt: mijn god, ik moet prachtig zijn. Dus niet te veel mijn profiel tonen, want dat is niet mijn sterkste kant. Je staat daar toch met je eigen materiaal, je eigen hoofd en buik en billen. En al weet je dat het onzin is, dat beeld van eeuwig jong en mooi zit in je, daar wil je aan voldoen. Gelukkig is dat ook veranderd de laatste tijd. Het gaat nu ook bij vrouwenrollen meer om de persoonlijkheid dan om het romantische verhaaltje. En ik ben gelukkig allang op een leeftijd dat ik me geen zorgen meer hoef te maken of ik nog begerenswaardig ben. Ik bén er, dat is al mooi genoeg!’

Wat haar wel eens bezwaart: de gedachte dat haar vermogens, haar talenten haar in de steek laten zonder dat ze het zelf in de gaten heeft. ‘Dat vind ik eng. Wanneer begint de kwaliteit van wat je doet ontzettend af te nemen? Dat is heel moeilijk om voor jezelf te beoordelen. Ik heb dat gevoel nog niet, maar misschien krijg ik het nooit, dat is juist het verraderlijke. Het kan zijn dat ze je dan gewoon niet meer vragen. Dat hoop ik dan maar, dat het op die manier gebeurt. Dat ik in mijn tuin op Mallorca zit en me opeens realiseer: ik ben nu al drie jaar nergens meer voor gevraagd, nu zal het misschien wel afgelopen zijn. En misschien houdt het ook nooit op. Kijk naar Mary Dresselhuys, die speelt nog steeds de beeldigste rollen, kijk naar Ida Wasserman, die is ook heel lang doorgegaan.’

Het fijne van ouder worden vindt ze dat je niets meer hoeft te bewijzen. Ze vinden het mooi of ze vinden het lelijk, en so what. Er valt veel van je af. En tegelijk word je ook weer kritischer op jezelf. Alles is minder eenvoudig dan het vroeger leek, daardoor breng je meer nuances in je spel. Dat maakt het acteren niet alleen moeilijker, maar ook interessanter. Deze zomer moeten de laatste dertien afleveringen worden opgenomen van de comedy-serie Zonder Ernst, waarin ze een lastige oma speelt, een echt portret.

Voor de periode erna heeft ze nog geen vaste plannen, maar ‘er zweeft van alles in de lucht’. Voorlopig wil ze graag doorgaan. Vooral omdat ze een tijd heeft gehad in haar carrière – ze spreekt dit woord expres overdreven uit – waarin ze weinig of niets speelde. ‘Ik heb nog altijd het gevoel dat ik iets in te halen heb. Er zijn collega’s die net zo oud zijn als ik, zij zeggen: hoe haalt het mens het in haar hoofd om weer aan een stuk te beginnen. Maar ja, zij zijn altijd blijven spelen, bij mij is er een hele hap uit.’

Honger naar toneel

Ze wil er liever niet meer over praten, dat had ze ook voor het interview al duidelijk gemaakt, maar het onderwerp dient zich nu zo nadrukkelijk aan dat ze er niet meer omheen kan. En bovendien hoort het bij haar verhaal. De slechte tijden hebben haar evenzeer gevormd als de tijden van voorspoed.

‘Er werd van de Nederlandse Comedie gezegd dat de rek eruit was. Ik maakte ruim vijfentwintig jaar deel uit van de vaste kern van dat gezelschap, we waren een familie. Het was een fantastische tijd, een roes. Ik heb een jaar gehad dat ik in zeven stukken tegelijk stond. Er bestond in die naoorlogse jaren bij het publiek een enorme honger naar toneel. Tot in de jaren zeventig kregen we prachtige kritieken. Met dat hele clubje, Han Bentz van den Berg, Ank van der Moer, Bob de Lange, Elizabeth Hoytink, heb ik zeer intensieve, vreugdevolle jaren beleefd. We werkten met zoveel inzet en toewijding aan stukken, dat is bijna onvoorstelbaar. Je had daarnaast geen leven, toneel was je leven. En dan de tijd met Charov! Ik ben niet zo op buitenlandse regisseurs, maar hij was geweldig. Een autoriteit op het gebied van Tsjechov. Die man had Tsjechov ingedronken als een spons. Dat waren vreugdevolle repetities.’

Geweldige rollen speelde ze in Tsjechov: De drie zusters, Oom Wanja. Avond aan avond volle zalen en de vaste bewonderaars ontbraken nooit. Iemand als Simon Carmiggelt, Tsjechov-bewonderaar bij uitstek, zat altijd in de zaal. ‘Ik geloof dat hij De drie zusters zeven of acht keer heeft gezien. Wij vraten Simon op natuurlijk: ha, daar zit hij weer. Het waren voorstellingen die de eenheid in de groep alleen maar versterkten. Samen verdedigden wij dat stuk, samen lieten we het publiek zien hoe prachtig het is. God ja, we waren zelf verliefd op dat stuk. Tot en met de laatste voorstelling stonden we nog in de coulissen naar elkaars scènes te kijken. Die voorstelling kreeg vleugels.’

Een grote hetze tegen mij

Toen kwam de schouwburgrevolutie. Het overviel haar niet. Ze had allang gevoeld dat er veranderingen op til waren. ‘Jonge mensen wilden nieuwe dingen, dat moet je een kans geven. Er werd ook van het gezelschap gezegd: als je te lang bij elkaar blijft, raakt de rek eruit. Dat had ik wel in de gaten, dus ik wilde wel wat anders. Als actrice moet je niet bang zijn iets totaal nieuws te beginnen. Maar toen deed de directie een beroep op mij; of ik het niet nog eens wilde proberen. Uit loyaliteit ben ik gebleven. Het waren tenslotte de mensen die mij de kans hebben gegeven me te ontwikkelen, mij hebben opgevoed en opgevangen. Dus ik ben gebleven. En dat heb ik geweten, want op wonderlijke wijze is er in die periode een grote hetze tegen mij ontstaan.’

Ze vermijdt consequent de naam te noemen van de actiegroep, en ze wil hem ook niet in de krant. In het begin was ze nog van goede wil, bezocht ze de rumoerige vergaderingen waar gepraat werd over toneelvernieuwingen en experimenten. Ze is, zegt ze, nooit een actrice geweest die in een hokje te plaatsen was. Goed, ze maakte naam met klassieke rollen, maar dat betekende niet dat ze het experiment schuwde. ‘Maar als ik dan opstond en probeerde iets te zeggen ging er zo’n gejoel door de menigte, dat hielp dus allemaal niet.

Dus dat is allemaal mislukt, ik werd besmet gebied. Die moet je er niet bij hebben, dat is ouwe hap. Ze zaagden de poten onder mijn stoel vandaan. Het was echt alsof je niets Als ik dan opstond en probeerde iets te zeggen ging er zo’n gejoel door de menigte, dat hielp dus allemaal niet.kan, nooit iets hebt voorgesteld. En ik was rond de vijftig, ook al zo’n vervelende leeftijd voor een vrouw. Als alles leuk en gladjes verloopt, is er niets aan de hand, maar als je dan ook nog eens in de vuurlinie komt te staan, is het moeilijk en zwaar.’

Nog geen twee jaar nadat zij voor haar rol in Albee’s In wankel evenwicht tot actrice van het jaar was uitgeroepen, was het ineens afgelopen. De Nederlandse Comedie werd opgeheven, en zij kwam zichzelf ineens tegen: thuis, tussen vier muren. Zij die nooit thuis was, want altijd aan het repeteren en spelen. ‘Al snel wist ik: ik moet iets doen, anders word ik knettergek. Ik heb een beurs aangevraagd en ben naar Praag vertrokken. Van Praag ging ik door naar Warschau, en op die reis maakte ik kennis met al die kweektheatertjes waar ze nieuwe methoden ontwikkelden, waar ze ook met lijfelijke expressie werkten. Het was een goede beslissing, want ik raakte weer helemaal geïnspireerd. Vooral toen ik uiteindelijk in Stockholm terechtkwam, waar ik Ingmar Bergman aan het werk zag, als regisseur van Ibsens De wilde eend.

Je zou denken, vol nieuwe energie kwam ze thuis. Maar nee, toen ik terugkwam, ben ik pas echt ingeploft. Vreselijk onzeker geworden, enorm depressief. En het gekke is dat het voor anderen helemaal niet zo te merken was. Maar ik heb een hele tijd niet kunnen spelen.’

De eerste stap uit de put

Het waren zware jaren. Toen ze weer een beetje opknapte, begon het besef te dagen dat ze, wilde ze ooit nog spelen, het toneel weer op moest. ‘Ik dacht: als ik nog lang wacht, durf ik helemaal niet meer. Of je moet ontzettend geholpen en gesteund worden. Maar in die tijd was er niemand die mij ontzettend hielp of steunde. Waarom zouden ze ook, ik zorgde er wel voor dat niemand merkte dat ik depressief was. Dat is gevaarlijk, dan word je heel eenzaam. Ik begon onbereikbaar voor anderen te worden. Werd een beetje bitter: goh, die heeft niets laten horen, en die niet. En ik isoleerde mezelf nog meer.

De eerste stap uit de put moet je zelf doen, en als je die eenmaal gezet hebt, krijg je wel een hand toegestoken. En ik moest van mezelf dat toneel weer op. Dat viel niet mee, want ik had jaren bij een vast gezelschap gezeten. Alles was altijd voor me geregeld, en nu moest ik opeens zelf eropuit. Er is een tijd geweest dat ik alles wat er op me afkwam, aanpakte, om toch vooral te blijven spelen. Dan ging ik met lood in de schoenen het toneel op, misselijk en kokkerig van de angsten. Het belangrijkste was: doorgaan.’Dan ging ik met lood in de schoenen het toneel op, misselijk en kokkerig van de angsten.
De overgang was groot. Van het pluche van de schouwburgen naar de kale banken, van volle zalen naar kleine, halflege theatertjes. Pas na tien jaar werden haar moed en zelfdiscipline beloond en kreeg ze de kans haar zelfvertrouwen te heroveren.

Achteraf kan ze zeggen dat die ervaringen in het buitenland een enorme opsteker waren. ‘Daarom is het zo gek dat ik daarna zo in een kuil ben gevallen. Waarschijnlijk komt dat, omdat ik er niets mee kon. Ik ging weg om me op te laden, maar de ontlading bleef uit, want er waren geen rollen.’ Maar toen kwam Ibsen. Ze speelde de moeder in Spoken en oogstte zo’n groot succes dat er extra voorstellingen moesten worden ingelast. Het was tien jaar na haar crisis, ze was zestig, en de kritiek gaf zich gewonnen. ‘God, ik schijn het toch nog te kunnen, schoot er door me heen. Terwijl ik tegelijk met iets heel sterks aan die voorstelling gewerkt had. Ik wist: of ze het mooi of lelijk vinden, hier sta ik achter. Ik voelde me opeens weer lekker. Afgezien van de première, met de doodsangsten. Het zelfvertrouwen is toch weer van binnen uit opgebouwd. En voor het eerst had het ik het gevoel: ha, lekker. Lekker om op te gaan, te proberen dat mens te maken. Langzaam kwam de vreugde, het plezier van het spelen weer terug.’

Ik voel mezelf geen kunstenaar

Ze is een groot voorstander van veelkleurigheid, nog steeds. Laat duizend bloemen bloeien. Ze kan overal voor warmlopen, van het merkwaardigste experiment tot het meest klassieke. Ze heeft zich nooit op een genre willen vastpinnen. Daarom vond ze die toneelrevolte destijds ook zo calvinistisch. Alsof er opeens maar één evangelie, een manier van spelen mocht bestaan: de experimentele. ‘De manier waarop het gevestigde toneel opeens werd aangepakt: zo bruut, zo kil, zo ongenuanceerd. In Parijs, in Wenen zijn er altijd verschillende stromingen geweest. Als er driehonderd manieren bestaan om toneel te brengen, dan is het toch heerlijk als je ze alle driehonderd kunt zien? Ik roep altijd: speel het maar, breng die auteurs nu maar. En als het mooi is, mag je het kunst noemen, maar het hoeft niet. Ikzelf voel me geen kunstenaar, ik ben een actrice die een vak beoefent en dat zo geïnspireerd mogelijk wil doen. Het streven om iets tot het enige, het ware, uit te roepen vind ik gevaarlijk.’

Ze is achteraf heel blij dat ze midden in die crisis haar biezen heeft gepakt en op reis is gegaan. Het was een uitgesproken nare tijd, maar door z’n intensiteit ook goed. ‘Nu kan ik zeggen, hoe vreemd dat ook klinkt: het heeft me completer gemaakt. Zelfverzekerder ook. Ik heb nieuwe waarden ontdekt, weet wat ik te bieden heb. Discussies maken me niet langer onzeker, integendeel: het prikkelt me juist om met jonge mensen in discussie te gaan. En de tijden zijn veranderd, godzijdank. Alles mag weer. Echt acteren mag weer, klassiek toneel mag weer. Ik heb een hekel aan de scheidslijn tussen modern en klassiek toneel. Ouderwets en modern toneel bestaan ook niet. Je hebt maar twee soorten toneel: goed en slecht toneel.’

De mooiste rol die ze de laatste tijd heeft gespeeld? Ze aarzelt geen moment: de oude vrouw in Drie grote vrouwen van Edward Albee. ‘Een schitterende rol: een vrouw van in de negentig, ze wordt geteisterd door alle negatieve verschijnselen van de ouderdom: bitterheid, dementie, incontinentie, jaloezie. O nee, zo moet je niet oud worden, dacht ik vaak. Maar het was fantastisch om te spelen, en heel zwaar. Ik moest me verdiepen in alles waar mensen bang voor zijn, waar ik ook bang voor ben: onttakeling. Maar als je het speelt, zijn er uitwegen.’

En er is het applaus.

Ze lacht. ‘Mensen denken dat het applaus het belangrijkste is, maar dat is een vergissing. Een klaterend applaus is heerlijk, maar als het goed is heb je je beloning al gehad en dat is: aandacht. Als je daar staat voor al die mensen en ze zijn stil. Je moet niet vergeten, wij leven bij de gratie van het moment. Iemand die schrijft kan zeggen: ik krijg nu geen erkenning, maar misschien vinden ze het over twintig jaar wel mooi. Bij ons is het: weg is weg. Het speelt zich allemaal af tussen acht en elf.’