Bob Dylan wint vandaag de Nobelprijs voor de Literatuur voor zijn songs en dat is nu al een controversieel oordeel. Maar in 1968 kende dichter Rein Bloem in VN geen twijfel: Dylan is een groot poëet.

De laatste twee weken luister ik naar John Wesley Harding de nieuwe langspeelplaat van Bob Dylan. Een van mijn favoriete nummers is ‘All along the watchtower’, dat ik op de gok (de tekst is nergens gepubliceerd) overschrijf:

There must be a way out of here,
said the joker to the thief;
there is too much confusicm
I can get no relief.

Businessmen, they drink my wine,
not a devil on the line,
not one day of it is worth.

No reason to get excited,
the thief he kindly spoke,
there are many here among us
who feel that life is but a joke.
You and I have been through that
and this is not our fate,
so let’s not talk falsely now,
the hour is getting late.

All along the watchtower,
princes kept the view,
while all women came and went,
barefoot servants too.
Outside in the distance
a wild cat did growl,
two riders were approaching,
the wind began to howl.

Voor de laatste twee regels van het eerste couplet sta ik beslist niet in, de rest zal er niet zover naast zijn.

Deze song is kenmerkend voor de nieuwe Dylan op deze plaat, die op het eerste gehoor nogal afwijkt van de vorige LP, Blonde on blonde van bijna twee jaar terug. Daar cryptische teksten, vele voorbeelden van moeilijk toegankelijke trip-poetry en surrealistische wendingen met ‘Sad-eyed lady of the lowlands’ als onbetwistbaar hoogtepunt. Natuurlijk kan men zeggen dat de poëzie van Dylan niet voor analyse vatbaar is, dat die zo wel aanspreekt — maar als bijna alle beschouwingen over juist die song niet verder komen dan ‘ontroerend vrouwenportret’ dan is een verdere interpretatie van de tekst, die achter die droeve vrouw een gefrustreerd vrijheidsbeeld van Amerika doet schuil gaan, misschien niet overbodig. Zulke capriolen zijn bij deze nieuwe plaat niet te verwachten: het taalgebruik is uiterst doorzichtig, een vereenvoudiging die ook in de melodieën, de manier van zingen en vooral in de begeleiding (geen uitgebreide combo meer, maar slechts ondersteunende bas en drum) te merken is. De titel, ‘John Wesley Harding’, wijst al op de sfeer van de simpele country music, de structuur van de songs (11 van de 12 in 3 coupletten) en het vertellend karakter van alle nummers sluiten daarbij aan.

Maar zo eenvoudig is het nu ook weer niet, want de verhalen missen alle gebruikelijke lengte en duiken even onverwacht op als zij aan hun eind komen. Elke continuïteit en causaliteit is er in zoek en net als men greep op het verhaal begint te krijgen is het alweer voorbij. Een voorbeeld is ‘Drifter’s escape’ waarin een veroordeelde niet-begrijpend weggeleid wordt uit de rechtszaal, de rechter een traan wegpinkt, een verpleegster verzucht dat dit 10x worse is dan de hele rechtszitting, een onweer losbarst, allen biddend door de knieën gaan en de zwerver ontsnapt.

Een wonderlijke momentopname is ook ‘The wicked Messenger’, waarin 1. een boodschapper alleen met zijn duim tekens geeft, want ‘his tongue could only flatter’. 2. hij zijn tenten opslaat bij de Assembly-hall en daar een bericht overhandigt met de volgende inhoud: ’the soles of my feet are burning’. 3. de mensen hem te verstaan geven dat als hij niets beters te vertellen heeft, hij maar weer moet vertrekken. Deze verspringende teksten, die zich telkens onttrekken aan hun eigen inhoud, die tekens geven zonder definitieve boodschap — zijn de nieuwe varianten op het zelfde thema dat Dylan al vanaf de LP Another side of Bob Dylan bezighoudt. Ter illustratie een couplet uit ‘All I really want to do’:

I ain’t lookin’ to block you up
shock or lock or knock you up,
analyse you categorize you,
finalize or advertize you.

Het thema dat Dylan indirect formuleerde in een van de merkwaardigste interviews die ik ooit las, Playboy maart 1966.

De vragensteller probeert hardnekkig uit te vinden waarom Dylan opgehouden is met protestsongs en ‘the rock-’n’roll route’ koos. Dylan antwoordt met een kolderverhaal over een eindeloze tocht langs allerlei huizen, die telkens in brand gestoken worden door een Mexicaans mens, een 13-jarig meisje en een hbs-leraar met een loodgieterhobby. Playboy wordt het te gortig en komt tussenbeide: ‘And that’s how you became a rock-’n’-roll singer?’ — ‘No, that’s how I got tuberculosis.’

En even verder: ‘Protest is not my word. A normal person would have to have the hiccups to pronounce it honestly. The word message strikes me as having a hernia-like sound. Message-songs are a drag. It’s only college newspaper editors and single girls under 14 that could possibly have time for them.’

Dat, afgezien van aanwijsbare inhouden en engagementen heeft Dylan aanvankelijk een groot publiek gekost, maar wie achter de tripbeelden en visioenen keek, wist nog steeds met wie en wat hij te doen had, het werd er niet gemakkelijker op maar waarom zou dat moeten. In hetzelfde interview kondigt Dylan eigenlijk al aan waar hij mee bezig is, volksmuziek die nergens op slaat, just plain simple mystery, traditional music.

De Robin Hood-achtige titelsong van de nieuwe plaat is er het eerste voorbeeld van.

De formule werkt misschien het beste ‘ln All along the watchtower’ dat in alle eenvoud en verstaanbaarheid (wie helpt me aan die twee regels?) zeer mysterieus is. Vol suspense ook, in de zin van onderdrukken of uitstellen van de inhoud, maar nu anders dan in Blonde on blonde gekoppeld aan vormen van suspense die iedereen kent: een grommende kat, de wind die huilt. Wat gelijk is gebleven is de uitgesproken visualiteit van de beelden, vroeger als het ware buiten the doors of perception gesitueerd, over de grens van het normale waarnemen — nu binnenshuis, vertrouwd als uit oude legenden. Bob Dylan is altijd een meester geweest in het aanbrengen van kleine maar beslissende verschuivingen in bekende genres.

In ‘A hard rain’s a gonna fall’ (1961), varieert hij een oeroud vraag- en antwoordspelletje: ‘Oh, were have you been, my blue-eyed son? Oh, were have you been, my darling young one?’ en dan volgt een opsomming van wat de lieve jongen allemaal gedaan, gezien en gehoord heeft — varieert hij dat patroon door de lengte van de verschillende coupletten af te wisselen, door het rijm op te geven, door vrij te associëren enz. enz. Maar vooral door op oude vragen onverwachte of schjjn-antwoorden te geven.

Het is de techniek van de troubadour die werkt met bekende stof en zijn publiek toch telkens weer voor verrassingen plaatst, of liever nog: de techniek van een vagant, volkse minnezanger als Willem die Madoc en Reinaert maakte, gewone verhalen vertelde en ondertussen zijn publiek stichtte, hekelde, jende, in stuipen joeg en vul maar in. Bob Dylan als moralist dus, maar van het enige verdraagbare soort: hold your judgment for yourself, zoals hij zingt in ‘I am a lonesome hobo’ op deze plaat, die wemelt van dit goede soort moraal (vooral: ‘The ballad of Frankie Lee & Judas Priest’).

In Nederland is betrekkelijk weinig geschreven over Dylan. Een mate van jalouzie overvalt me als ik zie met welk een enthousiasme Simon Vinkenoog al jaren een pleidooi houdt voor deze grote dichter. Ik ben nu eenmaal minder uitbundig, meer van het verstandelijke zou je zeggen. Maar van alle manieren om te zeggen dat je van iets houdt, is dat er ook één.