Op vrijdag 14 september 1906 verscheen een vloot van Nederlandse marineschepen in de baai voor de dessa Sanur op Zuid-Bali. Aan boord een invasiemacht van vierduizend soldaten. Met veel lawaai begon het zware marinegeschut de paleizen of poeries te bombarderen van de radja’s die zich weigerden te onderwerpen. De Vijfde Bali-Expeditie, een inktzwarte episode in de Nederlandse geschiedenis, was begonnen.

Twee jaar had het diplomatieke verkeer gesleept over de kwestie die de Nederlandse regering had aangegrepen om de Balinese radja’s tot machtsafstand te dwingen. Zuid-Bali werd bestuurd door twee van deze vorsten, die op een kilometer afstand van elkaar woonden, de ene in Badung (door de Nederlanders Denpasar genoemd), de andere in Pametjutan. Zij moesten van de Nederlanders een vergoeding betalen aan de eigenaren van een gestrand en daarna geplunderd schip, de Chinese schoener Sri-Koemala. De vorsten weigerden de schuld van drieduizend rijksdaalders te erkennen.

De regering had vanaf...