De commissie die in de jaren zeventig debetrekkingen tussen Lockheed en prins Bernhard onderzocht, wijdde een hele bijlage aan de schimmige relatie tussen de prins en een ándere vliegtuigfabrikant: Northrop. Vrij Nederland kreeg als eerste de beschikking over dit tot nu toe geheim gebleven stuk. De parallellen met de Lockheed-affaire blijken talrijk.

Op 18 mei verscheen het boek De gouden jaren van het linkse levensgevoel: het verhaal van Vrij Nederland door John Jansen van Galen. Oud-redacteuren van VN tippen hun favoriete verhaal. Vandaag: Hugo Arlman over een kersverse affaire, die aan het licht kwam vlak na de dood van Prins Bernhard.

Bijna vier maanden na de dood van Bernhard is het wel erg stil geworden rondom de prins. Althans, zo lijkt het, want achter de schermen zijn advocaten, accountants en notarissen ongetwijfeld druk bezig met het in kaart brengen van de erfenis. Dat zal niet zo eenvoudig zijn. Niet alleen zijn er meer rechthebbenden dan officieel bekend was – denk aan de buitenechtelijke dochters – ook gaat het, als we Zijne Koninklijke Hoogheid mogen geloven, om veel geld. ‘Ik heb inderdaad geld plenty,’ zei hij in 1996 tegen journalist Martin van Amerongen. ‘Mijn geld is verdeeld over drie landen: Nederland, Amerika en Zwitserland. Alleen in Zwitserland heb ik al zes miljoen op de bank staan.’

Heel leuk voor de erfgenamen natuurlijk, maar de herkomst van het geld is interessanter dan de bestemming. Had Bernhard – en hebben zijn nabestaanden – recht op geld dat op een oneigenlijke manier is verkregen? Juridisch waarschijnlijk wel, maar de Oranjes zijn aan hun stand verplicht na te gaan of ze er moreel recht op hebben.

Op het laatst van zijn leven heeft Bernhard, zowel tegenover Van Amerongen als tegenover de Volkskrant toegegeven in de jaren zestig een miljoen dollar te hebben ontvangen van de Amerikaanse vliegtuigfabriek Lockheed. Tegelijkertijd probeerde hij de journalisten te doen geloven dat hij het geld aan anderen had gegeven. Herhaaldelijk heeft Bernhard geschermd met het argument dat hij Lockheed geen geld wilde aftroggelen voor zichzelf, maar voor het Wereldnatuurfonds (WNF). Maar al in 1976 liet de zogenoemde Commissie van Drie, die de betrekkingen tussen Lockheed en de prins moest onderzoeken, de administratie van het WNF napluizen op tot Lockheed herleidbare giften. Die werden niet gevonden. Dus waar is het geld van Lockheed gebleven? Zolang dat niet is opgehelderd, is het inderdaad zo als Bernhard tegen Van Amerongen zei: ‘Ik heb mij verzoend met het feit dat straks het woord Lockheed op mijn grafsteen gebeiteld zal staan.’ De kans is niet denkbeeldig dat daarnaast de naam van een concurrerende vliegtuigfabriek zal komen te staan. De ‘Lockheed-affaire’ begon namelijk ooit als de ‘Northrop-affaire’.

Daarvoor moeten we terug naar 1975. In het kielzog van de Watergate-affaire, die de Amerikaanse president Richard M. Nixon het jaar daarvoor zijn baan had gekost, was een stroom onthullingen over het handjeklap tussen politiek, geheime diensten en multinationals aan het licht gekomen. Opvallende boosdoener bleek vliegtuigfabrikant Northrop te zijn: topman Thomas V. Jones droeg, tegen alle regels in, honderdvijftigduizend dollar uit de kas van Northrop bij aan het herverkiezingsfonds van Nixon. Bovendien betaalde hij Nixons persoonlijk raadsman Herbert W. Kalmbach vijfenzeventigduizend dollar om ‘te voorzien in het levensonderhoud van de zeven Watergate-inbrekers en hun gezinnen’. De publieke en politieke verontwaardiging hierover was zo groot dat Northrop de bijzondere aandacht genoot van de speciale senaatscommissie – naar haar voorzitter Frank Church de commissie-Church geheten – die zich boog over de aan het licht gekomen betalingen van grote ondernemingen aan de politiek. Zo had Northrop een potje van ruim een miljoen dollar in Parijs staan om Amerikaanse politici mee te betalen. Wereldwijd bleek Northrop steekpenningen uit te delen uit een geheim fonds waarin dertig miljoen dollar zat.

Voor het eerst werd duidelijk wat een reusachtige business de verkoop van straaljagers was geworden. De koude oorlog woedde volop, Navo-partners besteedden miljarden aan het vernieuwen van hun luchtmacht. Northrop had over de hele wereld een lobby-netwerk van speciale ‘agenten’ opgezet. In dat kader viel tijdens een zitting van de commissie-Church in de zomer van 1975 de naam van de Northrop-agent in Nederland, Hans J. Teengs Gerritsen. Amerikaanse journalisten spitsten de oren toen twee interessante feiten de revue passeerden. Teengs Gerritsen bleek een goede vriend van prins Bernhard, toen nog Inspecteur-Generaal van de Nederlandse Strijdkrachten. En Bernhard had Teengs Gerritsen persoonlijk bij Northrop aanbevolen. Intrigerend was dat Northrop maar niet duidelijk kon maken wat Teengs Gerritsen nu exact had gedaan voor de 77.500 dollar die de firma aan hem had overgemaakt.

Wat een Northrop-affaire leek te worden, nam een halfjaar later een onverwachte draai. In The Wall Street Journal onthulde voormalig geheim agent en ex-Lockheed-employé Ernest F. Hauser dat Bernhard zelf geld had aangenomen van Northrop-concurrent Lockheed. Dit werd korte tijd later bevestigd door Hausers vroegere baas, Lockheed-topman A. Carl Kotchian, die tegenover de senaatscommissie verklaarde 1,1 miljoen dollar te hebben laten overmaken aan de prins. Bernhard ontkende het geld te hebben ontvangen. Aanleiding voor toenmalig premier Joop den Uyl om een speciale commissie van wijze mannen in te stellen die de zaak moest gaan uitzoeken.

Zoals bekend slaagde deze Commissie van Drie, bestaande uit mr. A.M. Donner, rechter van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap, M.W. Holtrop, oud-president van De Nederlandsche Bank, en H. Peschar, voorzitter van de Algemene Rekenkamer, er niet in onomstotelijk te bewijzen dat prins Bernhard het geld van Lockheed had ontvangen. Ze wist de overdracht van het miljoen te traceren tot een ontmoeting op 3 oktober 1960 in de lobby van het Zürichse hotel Dolder. Lockheeds juridisch adviseur, Roger B. Smith, kreeg daar van kolonel A.E. Pantchoulidzew, de huisvriend van Bernhards moeder prinses Armgard, het nummer van een bankrekening overhandigd waarop Lockheed het geld kon overmaken. Wat er daarna met het geld gebeurde, is onbekend gebleven. De bestemming van nog eens honderdduizend dollar die Lockheed op een Zwitserse bank had laten klaarleggen voor een zekere Victor Baarn, bleef eveneens duister. Prins Bernhard heeft altijd ontkend dat hij Victor Baarn was. Dat Bernhard niettemin door Den Uyl werd gedwongen zijn publieke en militaire functies in te leveren, kwam door iets anders. In 1974 had Bernhard twee brieven geschreven waarin hij er bij Lockheed-topman Kotchian op aandrong hem commissie te betalen voor een aantal door Nederland aan te kopen patrouillevliegtuigen van het type Lockheed Orion. Dit was de kern van de Lockheed-affaire. Maar waar was Northrop gebleven?

In haar rapport heeft de Commissie van Drie wel enige aandacht besteed aan mogelijke betrekkingen tussen Bernhard en Northrop. Wat er staat, is tamelijk onschuldig: geconcludeerd wordt dat ‘ZKH een duidelijke belangstelling had voor de Northrop F-5. Dit blijkt onder meer uit een brief die ZKH eind 1965 heeft geschreven aan de Amerikaanse luchtmachtstaf, waarin hij informeerde naar de prestaties van de F-5 op het Zuid-Vietnamese oorlogsveld.’ Bovendien had de prins uitdrukkelijk van zijn interesse voor de F-5 blijk gegeven door, ‘anders dan gebruikelijk’, afsluitende evaluatievergaderingen bij te wonen waarin werd beslist over de aankoop van de F-5. Toch was actieve bemoeienis van Bernhard bij de aanschaffingsprocedure ‘niet gebleken’.

Kamerleden en journalisten wisten bovendien dat de Commissie van Drie aan premier Den Uyl naast het rapport ook nog een geheime bijlage over Bernhard en Northrop had overhandigd. Wat er in stond, wist vrijwel niemand. In antwoord op kamervragen van de PSP’er Fred van der Spek antwoordde Den Uyl in 1977 niet van plan te zijn de bijlage vrij te geven.

Na bijna dertig jaar heeft Vrij Nederland nu inzage gekregen in dit altijd geheim gebleven stuk.

Op het eerste gezicht heeft ook de tekst van de bijlage iets onschuldigs. Hij bestaat namelijk voor het grootste deel uit informatie die al openbaar was toen het stuk werd geschreven. Niettemin zit er venijn in, want de openbare informatie over de Northrop-connectie wordt gelegd langs de meetlat van het eigen onderzoek dat de commissie heeft gedaan in de Lockheed-affaire. De conclusies die zich opdringen uit de interpretatie van deze vergelijking zijn voor Bernhard op zijn minst belastend.

In de bijlage maakt de Commissie van Drie duidelijk dat Nederland voor Northrop potentieel een belangrijke klant was. Niet alleen had de Nederlandse luchtmacht al enkele tientallen toestellen van het type F-5 rondvliegen, er hing nog een veel grotere order in de lucht. Over een aantal jaren zou de Lockheed F-104 Starfighter, waarvan Nederland er honderdtwintig had, moeten worden vervangen. Northrop had een opvolger in de aanbieding, de P-5-30, beter bekend als de Cobra. Uit het stuk valt op te maken dat Bernhard voor de Cobra aanzienlijk meer zijn best heeft gedaan dan voor de F-5. ‘Uit een brief van 15 januari 1971 van de toenmalige Duitse minister van Defensie, Helmut Schmidt, aan zijn Nederlandse ambtgenoot, de heer W. den Toom, blijkt dat ZKH de heer Schmidt kort daarvoor heeft aangesproken over het P-5-30 projekt van Northrop,’ aldus de commissie. De bedoeling was te peilen of Duitsland bereid was bij te dragen aan de ontwikkelingskosten van de Cobra. Bernhard opereerde hier, zo suggereert de commissie, in tandem met Northrop-topman Thomas V. Jones, die praktisch tegelijkertijd bezig was de West-Duitse defensiestaatssecretaris Mommsen te bewerken. Een paar jaar later zou Bernhard het initiatief nemen de nieuwe Nederlandse minister van Defensie, Henk Vredeling, naar Soestdijk ‘te ontbieden’, om kennis te maken met dezelfde Jones.

Dat Northrop toch naast deze grote order zou grijpen, was niet aan Bernhards gebrek aan inzet te wijten. In 1975 besloot de Amerikaanse luchtmacht, na vergelijkende vliegtests, definitief de voorkeur te geven aan General Dynamics’ F-16 in plaats van Northrops Cobra. Daardoor waren de kansen voor Northrop op de Europese markt verkeken. De strijd ging daar alleen nog tussen de F-16 en de Franse Dassault Mirage 1. Uit de bijlage blijkt dat zolang de Cobra een kans maakte – van 1967 tot begin 1975 – Northrop geld overmaakte naar diverse lobbyisten in Europa. Was Bernhard daar ook bij?

Natuurlijk niet. Zoals hij er schijnbaar ook niet bij was toen Lockheed geld te verdelen had. Maar in haar bijlage toont de commissie aan dat er interessante parallellen zijn tussen de betalingen van Lockheed en de betalingen van Northrop. Ten eerste keren steeds dezelfde namen terug. Bijvoorbeeld die van Bernhards vriend Hans J. Teengs Gerritsen, vanaf 1960 consultant voor Lockheed, die tussen 1967 en 1974 tevens optrad als vertegenwoordiger van Northrop. Dan die van de Zwitserse advocaat Hubert Weisbrod. Met hem sloot Northrop in april 1968 een contract om de onderneming te vertegenwoordigen als ‘verkoopagent voor de F-5 en daarvan afgeleide versies, in België, Denemarken, Frankrijk, de Bondsrepubliek, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal en het Verenigd Koninkrijk’, zo wordt in de bijlage opgesomd. Northrop lieerde zich aan deze jurist uit Zürich op voorspraak van de tot Zwitser genaturaliseerde Nederlander Fred C. Meuser. Northrop was volgens topman Jones op zoek geweest naar een briljante vertegenwoordiger in Europa. ‘Van enige personen uit de hoogste EEG-kringen ontving de heer Jones de suggestie de heer Meuser te engageren,’ zo schrijft de commissie. ‘Deze zei niet op het aanbod van Northrop te kunnen ingaan maar raadde hem (Jones) aan gebruik te maken van de diensten van de heer Weisbrod, die ook over de gewenste relaties zou beschikken.’ Meuser was een goede vriend van prins Bernhard. Ze kenden elkaar uit de oorlog toen Meuser en Bernhard in hetzelfde RAF-squadron vlogen. Op voorspraak van de prins was Meuser in 1954 in dienst gekomen bij Lockheed, net als Teengs Gerritsen in 1960.

De namen van Meuser en Weisbrod was de Commissie van Drie ook in het kader van haar Lockheed-naspeuringen tegengekomen. Daar was op eenzelfde opzet gestuit: op advies van Meuser had de firma Lockheed in 1960 advocaat Weisbrod contractueel ingeschakeld als tussenpersoon. In dat jaar was dat gebeurd om geld aan prins Bernhard over te maken. Nadat Meuser de Lockheed-top had voorgesteld Bernhard financieel te belonen voor bewezen diensten, had hij zelf zijn vroegere studievriend Weisbrod gesuggereerd als discrete en betrouwbare tussenpersoon. Waarom werd Weisbrod dan in 1968 door Northrop aangetrokken?

Weisbrod moet in ieder geval van geweldige betekenis zijn geweest voor de vliegtuigfabriek, getuige de omvang van de bedragen die Northrop elk jaar op zijn rekening stortte. De maand van uitbetalen wisselde, maar Weisbrod kon vijf jaar lang op honderdvijfentwintigduizend dollar per jaar rekenen. Elke betaling ging gepaard met waarderende woorden van Northrop: ‘We have determined that a further payment is warranted in view of the continued valuable services by you on behalf of Northrop.’ Geen wonder dat de commissie zich uiterst nieuwsgierig toonde naar het antwoord op de vraag wat Weisbrod had gepresteerd voor deze beloning. Gegeven de enorme betekenis van Weisbrods activiteiten voor Northrop was het des te vreemder dat topman Jones er zo weinig over wist te vertellen. ‘De heer Jones kon desgevraagd niet zeggen hoe de jaarlijkse tranches van $ 125.000 werden berekend en waarom die steeds gelijk bleven,’ constateert de commissie zuinigjes.

Al tijdens de hoorzittingen van de senaatscommissie in 1975 was het opgevallen dat er in de administratie van Northrop vrijwel geen snipper papier aanwezig was over Weisbrods activiteiten. Er was alleen een brief die Meuser op verzoek van Jones in 1974 had geschreven, een brief waarin hij hoog opgaf van de kwaliteiten van zijn studievriendje. Volgens Meuser had hij in Europa nooit zoveel Starfighters voor Lockheed kunnen verkopen als hij niet had kunnen vertrouwen op de wijze raad van Weisbrod en diens ‘behind the scenes pulling of strings’.

Kennelijk oefende de onbekende advocaat uit het neutrale Zwitserland achter de schermen een geweldige invloed uit op beslissers over Europese luchtmachtorders in Navo- en EEG-verband. Dat Weisbrod nooit schriftelijk rapport had uitgebracht aan Northrop over zijn successen kon Jones eenvoudig verklaren: Weisbrod vertelde alles aan Meuser en die vertelde het weer aan Jones. En bovendien werden de diensten van de advocaat meer gemeten ‘in resultaten dan in rapporten’.

In de geheime bijlage toont de Commissie van Drie zich per bladzijde sceptischer over de aan Weisbrod toegeschreven kwaliteiten. ‘Het is op het eerste gezicht minder waarschijnlijk dat een Zwitserse advocaat contacten zou hebben in de hoogste kringen van de NATO en de EEG, en achter de schermen de meningsvorming in West-Duitsland en Nederland over het P-5-30 projekt (Cobra) zou hebben kunnen beïnvloeden,’ schrijft de commissie. Het enige wat de prestaties van Weisbrod voor Northrop moet staven, zijn de verklaringen van Meuser in zijn brief aan Jones.

Over de verklaringen van Meuser is de commissie vernietigend: ‘De voorstelling die de heer Meuser van de activiteiten van de heer Weisbrod heeft gegeven, mist elk verband met de werkelijkheid. Op grond van hetgeen zij bij haar onderzoek naar de Lockheed-zaak heeft gevonden, acht de Commissie het niet waarschijnlijk dat de heer Weisbrod zich ooit actief met de verkoop van vliegtuigen heeft bezig gehouden.’

Dan ligt een andere conclusie voor de hand: net als in 1960 was Weisbrod in 1968 alleen gehuurd als doorgeefluik voor geheime betalingen. Dat verklaart ook waarom het contract van Northrop met Weisbrod uit 1968 tot op de spelfouten aan toe identiek was aan het contract van Lockheed met Weisbrod uit 1960. ‘Men was er, naar verluidt,’ zo schrijft de commissie, ‘bij Lockheed over gebelgd dat de heer Meuser de tekst van het 1960-contract zou hebben geleverd om als model te dienen voor het 1968-contract.’

Eén conclusie trekt de commissie niet zelf. Namelijk dat als de Northrop-constructie uit 1968 tot in details lijkt op de Lockheed-constructie uit 1960, de ontvanger van het geld in beide gevallen dezelfde was. Wel gaat de commissie voor de goede verstaander een heel eind. Ze wijst op de parallel met 1974. Bernhard zelf had toen in de brief waarin hij Lockheed commissie vroeg voor de Orion-toestellen, voorgesteld om Weisbrod in te schakelen als ‘sub silentio’-agent. Weisbrod zou de provisie uit de verkoop van de Orions moeten doorsluizen naar Bernhard. Blijkens het officiële rapport van de Commissie van Drie was ook deze constructie uit 1974 door Fred C. Meuser bedacht. Maar omdat Bernhard Meusers concept woord voor woord met de hand had overgeschreven voordat deze naar Lockheed werd verstuurd, kon hij tegenover de commissie moeilijk volhouden niet te hebben geweten wat Meuser aan het uitspoken was.

Hoe onderkoeld en terughoudend ook, het eindoordeel in de bijlage van de commissie over de betalingen van Northrop is glashelder: ‘De Commissie heeft vastgesteld dat de rol van de heer Weisbrod zich beperkte tot die van het ontvangen van Northropgelden, die zouden zijn betaald voor door anderen verrichte diensten.’ Wie die anderen waren, of beter gezegd: wie die ander was, is geen vraag meer.

Als de conclusie zo dwingend is, rijzen er twee vragen: waarom staat de tekst van deze bijlage niet in het Rapport van de Commissie van Drie? En waarom hebben premier Den Uyl en zijn opvolgers de bijlage slechts voor kennisgeving aangenomen? Het antwoord op de eerste vraag is het eenvoudigst. Het Rapport van de Commissie van Drie werd geacht alleen over Lockheed te gaan. Dit lijkt in tegenspraak met de eerste opdracht aan de commissie: ‘Een onderzoek in te stellen naar de juistheid van afgelegde verklaringen en gedane suggesties in zittingen van de commissie-Church voorzover prins Bernhard daarin is genoemd danwel indirect ter sprake is gebracht.’ Maar feitelijk is de commissie er als vanzelfsprekend van uitgegaan dat ze alleen de Lockheed-connectie moest onderzoeken. Dat blijkt ook uit het briefhoofd van de Commissie van Drie die – in de Engelse versie – luidt: ‘The Netherlands Committee re Lockheed Testimony Church-Committee.’ Zoals gezegd heeft de commissie geen eigen onderzoek naar Northrop gedaan. In de bijlage heeft ze min of meer bij elkaar geveegd wat ze in het kader van Lockheed was tegengekomen. Wat destijds in verscheidene publicaties werd beweerd, namelijk dat de Commissie van Drie Den Uyl heeft aangespoord nader onderzoek te doen naar Northrop, klopt ook niet. De bijlage was zuiver en alleen bedoeld om premier Den Uyl te waarschuwen dat er eventueel meer over twijfelachtige connecties van Bernhard met vliegtuigfabrikanten boven tafel zou kunnen komen.

Dat is niet gebeurd. Den Uyl zou dus zelf het initiatief hebben moeten nemen om het onderzoek naar Northrop te openen. Dat hij daarin weinig trek had, is niet moeilijk te verklaren. Het Lockheed-rapport was al een potentiële bom onder de monarchie, die vooral de PvdA zou raken als hij zou afgaan. Den Uyl zat niet te wachten op nog meer explosief materiaal. Tegelijkertijd telt een gewaarschuwd mens voor twee. ‘Ik vind het prettig iets in de la te hebben liggen,’ verklaarde Den Uyl tegenover de Nederlandse Newsweek-correspondent Friso Endt toen die hem in 1976 vroeg waarom hij niets deed met de geheimzinnige bijlage.

Rest de vraag of al die ingewikkelde constructies en die miljoenen die de vliegtuigindustrie bereid was in Nederland rond te strooien, nu iets hebben uitgemaakt. Daarop zijn twee antwoorden mogelijk. Aan de ene kant laat de Commissie van Drie in haar rapport uit 1976 overtuigend zien dat de besluitvorming rondom grote vliegtuigorders in Nederland zo ingewikkeld is, afhankelijk is van zoveel factoren, dat een individu, ook in hogere kringen, daarop vrijwel geen beslissende invloed kan uitoefenen. Aan de andere kant zijn er mensen die het weten kunnen die er toch van overtuigd zijn dat één individu de doorslag kan geven. Het is in dit verband geen toeval dat zowel Robert E. Gross, president van de Lockheed Aircraft Corporation in de jaren vijftig en in 1960 chairman of the board, en Thomas V. Jones, president van Northrop tot 1990, beide goede vrienden van prins Bernhard waren. Zonder deze vriendschappen zou er nooit een Lockheed- of Northrop-affaire zijn geweest.

Want wat had Bernhard die vliegtuigfabrikanten nu eigenlijk te bieden? Zelf hoorde hij niet tot de beslissers, al kan dat voor buitenstaanders zo hebben geleken. Hij kon wel deuren openen naar beslissers, maar dat was een schijnvoordeel omdat ook die beslissers weer met handen en voeten gebonden waren aan omstandigheden waarop zij geen enkele invloed hadden.

Zo had niemand in Nederland enige zeggenschap over de afwijzing van Northrops Cobra als opvolger voor de Starfighter. Die afwijzing was een besluit van de Amerikaanse luchtmacht. Uiteindelijk verkocht Bernhard dus illusies. En dat lukte hem alleen omdat zijn vrienden – Gross en Jones – daarin wilden geloven.