In de nieuwe roman van Ian McEwan wemelt het van de Shakespeare-verwijzingen. Maar alles in ‘Nutshell’ staat of valt met de vraag of de lezer kan meegaan in het onwaarachtige perspectief.

De naamloze hoofdpersoon in Ian McEwans veertiende roman Nutshell is een embryo. Achteneenhalve maand oud popelt deze foetus om de baarmoeder te verlaten. Hij verveelt zich in die nauwe, donkere behuizing. Maar gelukkig kan hij zichzelf vermaken. Zijn moeder, de 28-jarige Trudy, luistert graag naar de radio, audioboeken en podcasts. Daardoor heeft hij al een forse algemene ontwikkeling opgelopen en kan hij zijn zegje doen over tal van zaken die op de opiniepagina’s van serieuze kranten de hoofdrol toebedeeld krijgen: van de opwarming van de aarde tot de immigratiecrisis, de teloorgang van de waarden uit de Verlichting, de instortende economie, het opkomende nationalisme en het moordlustige moslimfundamentalisme wereldwijd. Daar laat deze vroegrijpe, hoogintelligente babbelkous het niet bij, hij heeft zo ook zijn genuanceerde visie op transgenderproblematiek. Om nog maar te zwijgen over de vele allusies waarmee Nutshell is gekruid, zoveel dat ik het turven op zeker moment staakte, na een vingertoetsontmoeting met Hobbes, Kafka, Dickens, Nabokov en vooral Shakespeare. De functie van die nogal oppervlakkige zinspelingen is immers duidelijk: de foetus is slechts geest, hij moet het hebben van dat wat hij hoort en, op het verteltechnisch vlak, zijn monoloogstem is het vehikel voor deze vertelling. Wil je de lezer boeien, dan moet je in dat geval niet aankomen met een bijna-boreling die zich nog de taal eigen moet maken en vooral gepreoccupeerd is met voedselinname. Dus geef je hem een oude, cynische geest die grossiert in maatschappelijke en politieke opinies die evengoed van McEwan zelf kunnen komen. Door de beperking tot één perspectief sluipt er monotonie in die meningenvloed.

Vuige plannen

De verwijzingen naar Shakespeare (niet alleen naar Hamlet, maar ook Macbeth) zijn belangrijker, niet zozeer in zeggingskracht, maar doordat ze deze kleine roman schragen en ten slotte legitimeren. Eerder mochten we al de hervertellingen van Shakespeare-stukken door Britse schrijvers als Howard Jacobson (Shylock) en Jeanette Winterson (The Winter’s Tale) lezen, nu levert McEwan een eigentijdse variant af op The Tragedy of Hamlet, Prince of Denmark. De titel Nutshell komt van een regel uit Hamlet: ‘Oh God, I could be bounded in nutshell and count myself a king of infinite space – were it not that I have bad dreams.’

We mogen de ongeborene rustig Hamlet noemen – Hamlet de foet.

En er is meer. ‘Something is rotten in the state of Denmark’ glijdt voorbij, en het onvermijdelijke ‘to be or not to be’. Maar dit koningsdrama zien we ook terug in de familieomstandigheden van de toekomstige neonaat; Hamlets moeder Gertrude heet hier Trudy, zijn oom Claudius wordt Claude en de vuige plannen van deze twee zijn zodanig gemodelleerd naar Shakepeares oorspronkelijke tragedie, dat we de ongeborene rustig Hamlet mogen noemen – Hamlet de foet. Het geval is dit: Trudy weert de dikke, zwetende vader van de embryo, die John Cairncross heet, dichter is en een onsuccesvolle kleine uitgever. De man is een en al adoratie voor haar, maar ze wil ‘ruimte’, hij moet haar ‘ruimte’ geven, ‘voor haarzelf’. Die ruimte benut ze voor een dampende relatie met Johns broer Claude, de tegenpool van John, want slecht van natuur en primitief. De belangstelling van deze vastgoedjongen die alleen platitudes uitkraamt, beperkt zich tot auto’s, kleren en zoveel mogelijk seks met Trudy. En ja, in deze vrije variatie op het Hamlet-verhaal herkennen we het broedende plotten door de prins van Denemarken, gericht op zijn oom Claudius die Hamlets vader, de koning, vermoordde en daarna zijn moeder Gertrude huwde. Ook de foetus wil zijn argeloze vader bijstaan, zeker als het overspelige duo plant om hem te vergiftigen, teneinde het door John geërfde huis ter waarde van zeven miljoen pond te verwerven. Dat beoogde vergiftigen is weer helemaal (en kostelijk) vintage McEwan: het liefdeskoppel wil antivriesmiddel in Johns favoriete smoothie plengen.

Andere, meer losgezongen variaties op het Hamlet-verhaal vergroten de duisternis in deze bewerking. Zo zou vader John zelf een affaire hebben en lijkt hij niet in de minste plaats bekommerd om de ongeboren vrucht die hem als stamhouder zal aflossen. Bovendien maakt de luistervinkige foetus zich te sappel wat er met hem zal gebeuren nadat hij de baarmoeder verlaat. Het heeft er veel van dat de tortelduifjes hem willen onderbrengen bij een ander gezin. McEwan lijkt in deze roman dus te willen laten zien hoe het kwaad het goede de baas is, en wat is illustratiever voor deze algehele, noodlottige corrumpering dan die al te laten plaatsvinden met een onschuldige baby, die nog in de sereen geachte baarmoeder huist? En tegelijk toont hij ontroerend met welk optimisme, met welk onbeschreven gemoed, hoe optimistisch de nieuwkomer uiteindelijk de veile wereld betreedt: ‘I’m in London. The air is good.’ De menselijke conditie, met een Januskop behept, in een notendop.

Literair bravado

Die lezing, op dat eindniveau, maakt Nutshell de moeite waard, lost de belofte die de auteursnaam Ian McEwan is toch weer in. Al blijft het iedere keer een verrassing welke McEwan zijn kunsten mag vertonen. Ik prefereer zijn grote state of the world-romans als Saturday en Black Dogs, maar kleine romans als On Chesil Beach waarin hij zich niet verliest in een grotesk idee, waardoor hij te ver verwijderd raakt van het menselijke, zijn mij ook dierbaar. Nutshell daarentegen is even cerebraal als zijn voorlaatste roman, The Children Act, maar is het meest verwant met een roman van zijn talentvolle generatiegenoot Martin Amis, Time’s Arrow – evenzeer gebouwd op een te mager concept voor zoveel pagina’s.

Alles in Nutshell staat of valt met het antwoord op de vraag of de lezer meegaat met McEwans stunt om het hele boek te laten vertellen vanuit een onwaarachtig perspectief. Val je voor zijn goocheltruc, dan val je voor het boek. Onwaarachtig is geen bezwaar voor mij, daar McEwan niet op realisme uit is. Het cerebrale waarop deze excercitie is gegrondvest en nergens van loskomt, blijkt vooral een vermoeiend obstakel. Dat probeert McEwan te compenseren met literair bravado resulterend in leut, getuige de eerste zin: ‘So here I am, upside down in a woman.’ En verderop: ‘Not everyone knows what it is to have your father’s rival’s penis inches from your nose.’ Tja. Geslaagder is hoe zijn foet ongevraagd meedrinkt met moederlief en dommelig beneveld raakt. Al heeft hij een betere smaak dan de Sauvignon Blanc-slurpende Trudy: ‘For the same grape and a less grassy taste, I would have gone for a sancerre, preferably from Chavignol.’

Notendop
Ian McEwan, Jonathan Cape, 199 p., € 19,95