Van alle cruciale momenten in een schrijversleven is het debuut wel het belang­rijkste. Daar ga je, voor het eerst: visitekaartje afgeven, indruk maken, laat maar eens zien wat je kunt. Tweede, derde, zesde boek en je bent gelouterd maar zonder eerste indruk kom je er niet.

Pim te Bokkel (1983) moet bij Wie trekt de regen aan? gedacht hebben: ik zeg eens wat anders dan al die anderen. Volgens de flaptekst is zijn poëzie maar liefst geestverruimend en probeert hij van de dingen het wezen te benaderen ‘achter de namen die wij de dingen gaven’. Hij heeft Pessoa (‘De dingen zijn de enige verborgen zin der dingen’) zo te zien links laten liggen plus al het andere dat in de afgelopen jaren een metafysische levenshouding heeft vergald, en weer eens ouderwets naar de zin van alles gekeken.

Ik moet zeggen dat Te Bokkels invalshoek niet al te gebruikelijk overkomt. Kijken naar regendruppels die zich verplaatsen, naar een lijmspoor, stipjes, sinaasappelpapier. Wie weet is de poëzie...