Essay / David Foster Wallace

Wanneer is de ironie zo dominant dat er eigenlijk nauwelijks meer iets gezegd wordt? Die vraag hield David Foster Wallace al bezig toen hij begon met schrijven, eind jaren tachtig. Hij spiegelde zichzelf aan schrijvers als Thomas Pynchon en Don DeLillo. Hij las alles van ze en schreef over ze. Het enige probleem voor Wallace was de ironische en cynische toon waarop ze de wereld bespraken. Wallace wilde niet ironisch zijn, zich niet achter muren verschuilen. Een schrijver moet echt spreken.

Afgelopen weken laaide de discussie weer op. In een artikel op de blog van The New York Times klaagt schrijfster Christy Wampole over het ironische leven van haar vrienden. De hoogopgeleide grotestadbewoner hult zich volgens Wampole in nevelen van ironie. Overal ziet ze idiote mode, vrienden die ineens gaan tuinieren en trombone-les nemen, gekke brillen en hoedjes, films en boeken vol verwijzingen en grapjes. Hoe minder alles je kan schelen, hoe beter. De wereld is...