De vervreemdende wereld in Coetzees nieuwe boek weerhoudt je er geenszins van het boek achter elkaar uit te lezen.

Het nieuwe boek van J.M. Coetzee is een boek over verbindingswoorden, over woorden als ‘echter’, ‘hoewel’, ‘daarom’, woorden die beschrijven hoe de dingen verband met elkaar houden, hoe de zaken logisch op elkaar volgen en over hoe het soms aan woorden ontbreekt die het een en het ander afdoende aan elkaar lijmen.

Eind juli, nog voor verschijning, werd De schooldagen van Jezus van J.M. Coetzee (Kaapstad, 1940) genomineerd voor de Man Booker Prize. Hij is de enige auteur die de prijs al twee keer won, met Life & Times of Michael K in 1983 en Disgrace in 1999. Ook de Nobelprijs voor Literatuur in 2003 belette Coetzee niet nog een volwaardig nieuw oeuvre bij elkaar te schrijven.

De schooldagen van Jezus is het vervolg op De kinderjaren van Jezus (2013). In De kinderjaren zetten Simón en Davíd voet aan land op een onbekend continent. Simón, een teruggetrokken man voorbij de middelbare leeftijd, trof David alleen aan op het schip en ontfermde zich over hem. Hun herinneringen bleven achter aan gene zijde van de oceaan en in Novilla, een non-descripte stad, beginnen zij een nieuw leven. Daar vinden ze Inés, die er alle schijn van heeft de moeder van de jongen te zijn. Na een aanvaring met de leerplichtambtenaar moeten Simón, Davíd en Inés vluchten. In De schooldagen van Jezus komt het gezin na een lange reis aan in Estrella.

Davíd, de Jezus van Coetzee, is iets ouder geworden en nog iets pedanter dan hij al was. Omdat hij in Novilla ongeschikt bleek voor het reguliere onderwijs gaat hij in Estrella naar een dansacademie die er experimentele leerdoelen op nahoudt. Davíd leert van ballerina Ana Magdalena te dansen op hemelse getallen, die ver verheven zijn boven de hier op aarde ‘copulerende mierengetallen’, aldus Ana Magdalena, die braaf taakjes uitvoeren, en deelbaar en optelbaar en aftrekbaar zijn, die nergens voor deugen behalve voor een huishoudelijke rekensom. De getallen waar Davíd op danst, zijn absoluut en zuiver en bevinden zich tussen de sterren.

Simón krijgt geen vat op de filosofie van de dansers. In de ogen van de entourage van de academie en in die van zijn pleegkind is hij de saaie piet die alles altijd moet begrijpen, verstoken van hartstocht, en de vragen die hij stelt, zijn de verkeerde.

Grote volkstelling

Tussen de ogenschijnlijke humbug van de dansschool wemelt het in De schooldagen van Jezus van de filosofische, literaire en Bijbelse verwijzingen. Davíd dweept met Cervantes’ Don Quichot en wanneer hij marionetten voor zijn verjaardag krijgt, vertolkt zijn dansleraar de stem van Heinrich von Kleist in Über das Marionettentheater: ‘Ze kunnen uiterst complexe patronen volgen in de lucht. Maar ze kunnen niet dansen. Ze hebben geen ziel.’ Geen naam is willekeurig, geen woord ook. Coetzee laat de lezer weifelen tussen wat logisch en aannemelijk is, wat een diepere betekenis heeft en wat hij heeft opgetuigd met de kleren van de keizer – kleren die misschien niet tastbaar zijn, maar desalniettemin een functie kunnen hebben.

Van meet af aan zijn Simón en Inés erop beducht dat de grote volkstelling aanstaande is en dat Davíd verborgen moet blijven voor de autoriteiten, zodat ze hem niet terughalen naar zijn school in Novilla. Hij mag niet zomaar een nummer worden. Hij wordt weliswaar Davíd genoemd, maar zijn echte naam is tijdens de overtocht verloren geraakt en hij moet worden wie hij is zonder stempel van de overheid opgedrukt te krijgen. Niet alleen dat wat meetbaar en telbaar is, is werkelijk.

Kaalgeslagen wereld

De Kinderjaren van Jezus stripte Coetzee al van veel context en in De schooldagen voert hij dat verder door. De personages bewegen zich door een kaalgeslagen wereld waar ze af en toe als in een fata morgana in een bordkartonnen decor belanden – grauw huizenblok, afgetrapt voetbalveldje, drie gezusters in een wintertuin, dansstudio met gepolijste cederhouten vloer. Tussen die paar rekwisieten voeren Simón en Davíd en hun nieuwe kennissen uit Estrella hun dialogen. Davíd mag dan een pienter kind zijn, het blijft een kind, en de manier waarop Simón tegen hem spreekt, is zo gearticuleerd, zo ondubbelzinnig, dat het soms is alsof niet alleen de jongen maar ook de lezer niet wil horen. De wereld die Coetzee schept, is er een waarin de schaduwen niet helemaal gelijk lopen met de baan van de zon en het geluid blikkerig versterkt klinkt.

De wereld die Coetzee schept, is er een waarin de schaduwen niet helemaal gelijk lopen met de baan van de zon en het geluid blikkerig versterkt klinkt.

Die vervreemdende wereld weerhoudt je er geenszins van het boek achter elkaar uit te lezen. Op de dansacademie wordt een misdaad gepleegd en de om Davíd heen verzamelde volwassenen vrezen voor zijn onschuld. Simón: ‘Door mee te dansen met de sterren, zo zou hij graag geloven, hebben we deel aan hun hemelse bestaan. Maar hoe kan dat nog, hoe kán dat nog, na wat hij heeft gezien?’ Maar Davíd is vergevingsgezind en alles wat hij van de mensen om zich heen verlangt, zijn zuivere motieven – zo ook van de misdadiger. Dat is hem hemels genoeg. Zijn pleegvader voldoet niet aan zijn eisen, die is hem te weloverwogen, te gekunsteld.

Vader en zoon kibbelen genoeglijk en onophoudelijk. Davíd ontwikkelt heerszuchtige trekjes en valt zo nu en dan ten prooi aan een driftbui. Nergens wordt expliciet waarom Davíd op de titelpagina door Coetzee met Jezus wordt aangeduid. De inwoners van Estrella vinden het een heel bijzonder kind, zijn moeder vindt hem vooral een lastpak en zijn vader volgt de verbanden die hij legt niet. Maar door de titel van het boek wordt het denkbaar dat het eigenwijze, onvoorspelbare gedrag van Davíd, dat niemand onberoerd laat, het goede gedrag is.

Bezonnen

Het boek lang hunker je ernaar te begrijpen hoe de getallen in de hemel de dans van Davíd inspireren – hoewel, inspireren is eigenlijk een te onbestemd woord; de getallen dicteren Davíds dans, naar eigen zeggen. Dat verlossende inzicht is de lezer niet vergund. Coetzee werpt vragen op, banale en mystieke en wezenlijke, en biedt geen antwoorden. En daar lijkt het Coetzee steeds om te doen te zijn: de vragen die onbeantwoord blijven, de leemtes die niet opgevuld worden, het niet-samenvallen met jezelf en nog minder met de ander – en of het vol te houden is die ruimte als een cederhouten dansvloer te zien.

De taaldocente van Simón geeft hem de volgende opdracht: ‘…zet een gedachte uiteen en verbindt die met de voorgaande en navolgende gedachten.’ Vind verbindingswoorden. Maar Símon noch Coetzee heeft altijd het passende verbindingswoord paraat. Dat doet er niets aan af dat Coetzee een schrijver is die zijn gelijke niet kent. Daar ontkomen prijsjury’s niet aan, en zolang Coetzee boeken blijft schrijven die zo mysterieus en zo bezonnen zijn als De schooldagen van Jezus zullen ze hem eens in de zoveel tijd de hoogste onderscheiding moeten toekennen.

De schooldagen van Jezus
J.M. Coetzee, Cossee, 314 p., € 19,95.