Jeroen Vullings bespreekt het boek van de week.

Om spionnen hangt nogal eens een zweem van romantiek in fictie. Zo niet bij de Amerikaanse schrijver Denis Johnson (1949), die in zijn negende roman De lachende monsters (The Laughing Monsters) een sinistere schemerwereld in West- en Oost-Afrika oproept, bevolkt door inlichtingendienstemployés, (ex-)militairen, huurlingen en plaatselijke machthebbers. Zijn eerste hoofdpersoon is de bijna-veertiger Ronald Nair, een Deen met een Amerikaans paspoort. Zijn identiteit is al tamelijk onhelder; zo spreekt hij als kapitein in het Deense leger nauwelijks Deens. Zijn bestemming is Freetown, de hoofdstad van Sierra Leone. Hij werkt voor de inlichtingendienst van de NAVO, zijn missie heet Michael Adriko, een voormalig Afrikaans weeskind dat in dienst is getreden van het Amerikaanse leger, de commandotroepen. Ook die missie is bevreemdend, want Adriko is zijn vriend en voormalige krijgsmakker.

Al meteen trekt Johnson de lezer in een amoreel...