Een verstikkend hete zomernacht. Frans de Graaf lag naakt op bed, zwetend over zijn hele lichaam, slaap leek onbereikbaar.

’S Winters was slapen geen probleem, de zomer was de vijand van de winter. 
No problemo, dacht Frans, zijn denkvermogen op een laag pitje. Wat wel een probleem was, was dat hij, schrijver, hier iets mee moest doen. Dat gold voor alles, hoe gering ook, wat hij meemaakte. Schrijven dreigde een obsessie te worden. Gewoon leven zonder aan verwoording ervan te denken leek onmogelijk. Hij kon geen stap doen of woorden begeleidden hem. Ze leken een scherm dat hem afzonderde van de wereld erbuiten.

Vroeg in de morgen stond hij traag op, hij gleed meer het bed uit, en ging naar de badkamer. Hij ging de douchecel in en nam een koude douche. Rillend van genot liet hij het water over zich heen stromen. Zijn gedachten helderden op. Een frisse, nieuwe wereld kondigde zich aan.

Terwijl hij zich afdroogde – nu werd hij al weer warmer – riep zijn vrouw hem. Paula’s...