Non-fictie / Katholicisme in Nederland

Eind jaren vijftig. We waren katholiek en wisten van niks. Onze huiskamer kon, net als de heilige moederkerk, de concurrentie met de hemel aan. Daar zorgde mijn moeder voor, of anders wel de kapelaans die wekelijks op de koffie kwamen en voor alle meisjes en jongens in ons gezin een opbeurend woordje hadden en zo af en toe een kneepje in wang of knie. Niemand had daar gedachten bij, evenmin als bij het stoeipartijtje waar Gods jongeheren zich zo nu en dan toe lieten verleiden. Wij niet, onze ouders niet, en, voor zover wij beseften, de priesters niet. Zoiets was heel gewoon in de cultuur van de verordonneerde onschuld en schijnbaar joviale lichamelijkheid. Het hoorde bij de roomse blijheid. God was de kerk, de kerk dat waren de pastoors en kapelaans en alles was goed. God zelf had indertijd de eerste paus uitgelegd dat het zo moest.

Ligbad

Eind jaren zestig. Alles was anders. De paradijsglans was van ons gezin en de kerk af. Behalve dan voor...