Het is de droom van iedere schrijver: met zijn eerste roman De vliegeraar oogstte Khaled Hosseini (Kabul, 1965) zo’n verbluffend succes dat het boek niet alleen een wereldwijde publiekstrekker werd (in Nederland werden er al vijfhonderdduizend exemplaren van verkocht), maar men ook in de pers jubelend over elkaar heen rolde om er nog mooiere uitlatingen bovenop te stapelen: zowel over het verhalende karakter als de geraffineerde plot, zowel over de taal als de inhoud. Alles was ‘schitterend’, ‘een juweeltje’, ‘intiem en authentiek’; ‘Het bevat alle grote thema’s van de literatuur en van het leven’. En vanzelfsprekend zijn er al opties op de verfilming.

Gelukkig verlamt dit succes Hosseini niet. Want nu, een kleine vier jaar later, terwijl zijn eersteling nog lang niet stukgelezen is, verschijnt zijn tweede lijvige roman: Duizend schitterende zonnen, een verhaal dat al getypeerd wordt als ‘verpletterend’.

Hoe doet hij dat? Waarmee bedwelmt of hypnotiseert...