‘Pristina’

Albert Drilling is een repatriëringsambtenaar. Zijn solotaak is het ‘moeilijke gevallen’ Nederland uit te krijgen, illegale asielzoekers, ‘gewortelden’ die zijn minister veel last kunnen bezorgen, want komt er protest en staan de schijnwerpers daarop – denk Mauro, denk Taïda – dan straalt dat inhumaan af op zijne excellentie. Hij is goed in zijn vak, zijn slagingspercentage is honderd procent, hij heeft al honderdvierendertig vreemdelingen met zachte hand teruggevoerd naar hun land van herkomst.

In Toine Heijmans’ tweede roman Pristina is hij toe aan nummer honderdvijfendertig, de nipt meerderjarige vrouw Irin Past die hij eerst moet opsporen op een klein waddeneiland. In een later stadium voegt hij haar toe: ‘Ik ben anders. Ik probeer de vreemdeling te begrijpen, en ik probeer de minister te begrijpen; ik probeer een oplossing te vinden die voor alle partijen de beste is. Ik ben geen koele ambtenaar, Irin. Ik ben… zie me liever als een soort...