In de nieuwe roman van Connie Palmen, Jij zegt het, verdedigt Ted Hughes zich tegen degenen die zich hun liefde hebben toegeëigend.
De twintigste-eeuwse liefde tussen Ted Hughes en Sylvia Plath is iconisch geworden. Niet door wat hen verbond: vooral passie en een gedeeld dichterschap. Nee, wat zo tot de verbeelding spreekt dat er decennialang partij gekozen is, meestal voor het ‘slachtoffer’ Plath en tegen het ‘monster’ Hughes, is dat wat de echtelieden deed verschillen van elkaar. In het perspectief van de Plath-adepten ligt dat als volgt. Hij: man, Engels, gereserveerd, tiranniek, ontrouw. Zij: vrouw, Amerikaans, extrovert, gevoelig, kwetsbaar. En: zij pleegde op 11 februari 1963 als jonge moeder zelfmoord en hij stierf pas in 1998. Waarbij aangetekend kan worden dat ook een andere vrouw van hem zelfmoord pleegde. Zo’n man moet dus wel schuldig zijn, oordeelde men (niet alleen) in feministische kring.
Anti-biografie
Hun relatie is zozeer typisch een Palmen-onderwerp – ze schreef tenslotte vaker diepborende romans over amoureuze verbintenissen van uitzonderlijke en niet zelden destructieve aard – dat je je hoogstens kunt afvragen waarom het zo lang moest duren voor Jij zegt het verscheen. Zeker omdat Hughes’ magistrale dichtbundel Birthday Letters, vrijwel volledig gewijd aan zijn relatie met Sylvia Plath, in 1998 verscheen. Daarin geeft hij voor het eerst rekenschap van hun relatie, in het genre dat ze beiden dienden: poëzie.
Connie Palmen geeft het vertelperspectief aan Hughes; in haar roman mag hij volledig zijn zegje doen, in proza ditmaal en minder geserreerd dan in Birthday Letters. Het is zíjn terugblik op hoe het begon, hoe hij de luimen en grillen verduurde van de maanzieke vrouw van wie hij zielsveel hield, en (in aanmerkelijk minder pagina’s) hoe zijn leven ná haar verliep. Het is dus, net als in I.M., de viering van hun liefde, niet de getuigenis van zijn veel langere weduwnaarschap.
Ook is Jij zegt het zijn verdediging tegen degenen die zich hun liefde hebben toegeëigend. In die zin wil Palmens roman een anti-biografie zijn, begrijp ik: ‘Biografen gedragen zich als de eigenaars van jouw bestaan, alsof het een product is.’ Jij zegt het is blijkens de slotzin van de roman, bij het levenseinde van de verteller, het ultieme ik-verhaal van Ted Hughes: ‘En ik, die zo lang de vijand was van het onthullendste woord uit de taal, goot mijn loodzware ziel in die iele gestalte, volgde haar naar buiten, en ik zei het, ik.’
Hughes een prozastem geven, is een goede zet. De stijl is altijd verzorgd in Palmens proza, maar ditmaal wemelt het van mooie, lyrische zinnen die op een prettige manier gedateerd aandoen. Slechts eenmaal valt ze buiten dat welluidende register, wanneer gemeld wordt dat Hughes en Plath naar klassieke muziek op ‘keihard’ volume luisteren. Juist door dat ene missertje, dat de moeite niet waard is om erover te zeuren, besef je hoe fraai Jij zegt het geschreven is – puur literair genot.
Ook dat had je kunnen verwachten, vanwege Palmens neiging tot mimicry die zich in haar fictie uit. Ze leeft zich zodanig in haar onderwerp in dat het onderwerp haar voor de duur van het boek ‘overneemt’. Dat klinkt willoos, maar dat is niet zo: uiteraard staat ze dat toe, voortvloeiend uit haar zucht naar genrevermenging. Palmens fictie benadert non-fictie zo dicht mogelijk, niet in het streven om zo feitelijk mogelijk te zijn, maar om waarachtig te zijn.
Meeslepende roes
Die mimicry pakt meestal gunstig uit: in I.M. roept zij de journalist Ischa Meijer weer tot leven en omdat hij een en al psychologie was, is die roman daarin zo sterk. Geen wonder dus dat de fenomenale dichter en Keltische sjamaan Ted Hughes in zijn eigen woorden zingt in Jij zegt het.
En toch. Regelmatig staan er leerstellig klinkende passages in Hughes’ relaas die je uit de meeslepende roes van zijn gedreven vertelstroom stoten. Daarin legt hij in de hooggestemde, gebeeldhouwde zinnen (of liever: gebeitelde ‘waarheden’) die we zo goed kennen van de essayiste Palmen, uit wat bijvoorbeeld mythen zijn en waarom ze ertoe doen. Of wat het belang is van denken en hoe je in de ‘half-trance’ kunt raken ‘waarin het geforceerde, abstracte denken plaatsmaakt voor het poëtische, scheppende denken, en waarvoor je in jezelf moet afdalen, in je heimelijke herinneringen, die bewaard zijn omdat de gebeurtenis een verhulde waarheid bevat die zich wil openbaren, per se, tegen de keer. Hoe dieper je in jezelf kunt afdalen, hoe dichter je de bron van het sacrale, algeheel menselijke benadert, verlost van het beperkte biografische bewustzijn’.
Binnen Palmens roman zijn deze passages verantwoord, omdat Hughes ook een leraar is geweest. Het kúnnen dus zijn woorden zijn. Maar toch hebben die passages iets demonstratiefs en programmatisch, alsof de schrijver over het hoofd van haar hoofdpersoon heen tegen de lezer spreekt over wat haar op metaniveau beroert.
Is dat erg? Nee, omdat het bepaald geen onzin is die verkondigd wordt. Of het nu om de bataillaanse notie van de literatuur als stem van het Kwaad gaat, of over de mythen als bron van universele, menselijke waarheden, ik ben het er hartgrondig mee eens.
Het echte zelf
Mijn lichte ongemak schuilt er eerder in dat ik door die nadrukkelijke registerbreuk binnen de vertelstroom de indruk krijg dat deze roman, die staat als een herenhuis, kennelijk ook als vehikel moet dienen voor een grotere, omspelende gedachte. De vraag is of dat zo nadrukkelijk aangekondigd moet worden.
Want het is duidelijk dat Hughes in Jij zegt het gepreoccupeerd is met ‘het echte zelf’, dat niet alleen betrekking heeft op hemzelf, maar ook op Plath. Bij hem lijkt dat verlangen gestild wanneer hij wat hij noemt zijn ‘natuur’ volgt en vrouw en kinderen verlaat voor een zwartharige ‘Lilith’ – die gebeurtenis zette versneld Plaths ondergang in. Daarnaast dient zijn relaas, ook getuige de daarnet geciteerde slotzin, om zijn ‘ik’ terug te winnen op dat wat al die anderen hem toeschreven als identiteit.
Plaths ‘echte zelf’ heeft ook twee kanten. Het is Hughes’ analytische inzicht in zijn vrouw ‘in de vrije val’: droef, radeloos, onstuitbaar, ‘nog altijd op weg naar haar dode vader’. Maar ook is het ‘de dreigende, moordzuchtige stem van een echt zelf dat zich (…) opricht als een slang en sist’ in de poëzie die haar beroemd zou maken. Pure destructiedrift dus, die Palmen ons indringend doet ervaren, als onderdeel van haar rijke palet: dat wat menselijk al te menselijk is.
Jij zegt het. Connie Palmen, Prometheus, 268 p., € 19,95. U kunt Jij zegt het hier bestellen.