Het nagesprek is weer eens het leukst, zoals bijna altijd, maar voordat je mag naspreken, moet je eerst een officieel gesprek voeren, op de radio bijvoorbeeld, en dat had ik net gedaan met H. en M., twee Marokkaanse Amsterdammers die meer doen dan alleen hoofdschudden zodra de Marokkaanse jeugd ter sprake komt. Ze praten met die jongens, ze werken met ze en halen ze uit hun hangbestaan, waar de verveling regeert als een absoluut vorst. De een is bedrijfseconoom en de ander iets hoog agogisch, en als ze echte bijdetijdse Nederlanders waren geweest, zouden ze hun vrije tijd hebben gevuld met zeilboten of parenclubs, maar ze lijken dus op mijn vader, op onze vaders, die na hun werk ook de plaatselijke sportclub gingen helpen of, heel braaf de Oranjevereniging.

Hoe verantwoordelijk zou ik me voelen voor de ontspoorde Twentse jeugd? Ik vrees dat ik die last heel gemakkelijk van me af zou kunnen zetten. Maar zij praten over ‘onze jongens’ als ze de vijftien- en zestienjarigen...