Edwin Bergman heeft zijn vader meegenomen naar de interview-afspraak. 
Die is er altijd bij, als het moeilijk wordt. Bergman weet nu al dat hij kapot is na het interview. Dan kan zijn vader terugrijden en hoeft hij alleen maar z’n ogen dicht te doen.

Het is juni 2014 als ik de oud VN-militair voor het eerst spreek. Bergman was van januari tot juli 1995 de chauffeur van overste Karremans, in en rond de Bosnische enclave Srebrenica. Hij was erbij op de gewraakte dag dat de moslimenclave onder de voet werd gelopen door het Bosnisch-Servische leger onder leiding van generaal Ratko Mladić. Duizenden inwoners van Srebrenica zochten hun toevlucht in een fabriekshal op het kamp van het Nederlandse VN-bataljon in Potočari.

Uiteindelijk werden ze door de Bosnische Serviërs allemaal in bussen weggevoerd. Mannen en vrouwen werden van elkaar gescheiden. Daarbij verleenden de Dutchbatters assistentie, niet wetende dat de troepen van Mladić in een paar dagen tijd 8.000 mannen zouden vermoorden. Ook Bergman hielp mee bij het scheiden van de vluchtelingen. In de chaos en paniek die daarbij ontstond, kreeg hij een Bosnische vrouw onder de wielen van zijn dienstauto. Hij reed haar dood.

Vijf zelfmoordpogingen

Negentien jaar later lijdt Bergman aan PTSS, posttraumatische stressstoornis. Hij deed vijf maal een zelfmoordpoging. Hij zat thuis zonder werk, afgekeurd; het leven leek voor hem geen zin meer te hebben. Vier keer stond hij op zijn balkon, springen leek de enige oplossing. Maar steeds was er iemand in de buurt om hem tegen te houden. De vijfde keer stond hij aan het spoor. Hij twijfelde opnieuw. De gedachte aan zijn vrouw en twee stiefkinderen zorgde ervoor dat hij weer op de fiets stapte en naar huis reed. Een paar uur op bed liggen helpt vaak, vertelt hij. Om ‘weer effe in het hier en nu te komen’. Vandaag is Bergman vanuit Enschede met zijn vader naar Rotterdam gereden. Hij heeft ingestemd met een gesprek over zijn belevenissen in Srebrenica. Voor hem is het als therapie.

U werkte eerder in de kaasfabriek in Dalfsen en als hovenier. Waarom besloot u het leger in te gaan?

‘De gehoorzaamheid en de kameraadschap trokken me aan. Dat vond ik heel prettig. Ik vervulde mijn dienstplicht in 1987, tekende bij als Kort Verband Vrijwilliger en werd in 1992 beroepsmilitair bij de Luchtmobiele Brigade. Na een grote oefening in Duitsland gingen we in 1995 naar Srebrenica. Het was gewoon één groep. En wat er moest gebeuren, gebeurde. Het is bijna niet te omschrijven als je het zelf niet hebt meegemaakt, maar het is kameraadschap.’

In januari 1995 kwam het infanterie bataljon Dutchbat 3 aan in Srebrenica, om de moslim enclave Srebrenica te beschermen tegen Servische strijders. Wat was uw taak?

‘In eerste instantie was het vooral hand-en-spandiensten verlenen. Koffie zetten, veel hout zagen, want het was behoorlijk koud. We zorgden ervoor dat alle hokken waar gewerkt werd, warm bleven. En als de overste dan zei: “We gaan rijden,” zette ik de auto klaar. Meestal gingen we naar een OP (observatiepost). Karremans moest alles in goede banen leiden. Net als op de kazerne moest hij er ook in oorlogsgebied voor zorgen dat alles bleef lopen zoals het hoort.’

Ging u altijd met hem mee?

‘In principe wel. Waar de overste was, daar was ik. Want als er iets gebeurde, zou ik dekking moeten geven. Dan was het hij of ik. Maar dat is gelukkig nooit voorgekomen. Karremans was als een tweede vader voor mij. Ik heb altijd een heel goede band met hem gehad. We zeiden gewoon “jij” en “je” tegen elkaar in de auto, als er verder niemand bijzat. Anders was het “u”. Als hij onder vuur kwam te liggen, moest ik ervoor zorgen dat hij levend terugkwam. Dat was belangrijker dan mijn eigen leven. Zo is dat mij geleerd toen.’

Tijdens het interview draagt Edwin Bergman een leren jack met emblemen van Dutchbat en de VN. Op zijn arm heeft hij een tatoeage. Het is het teken van Dutchbat 3, vertelt hij: ‘Het betekent: voor altijd verbonden. Daar mag verder niemand mee lopen, alleen Dutchbat 3. Dit hebben wij verdiend, na alles wat wij over ons heen hebben gekregen.’

Online spelletjes

Het Nederlandse bataljon is nog steeds een hechte groep. Veel oud-militairen lijden aan PTSS en zijn volledig afgekeurd. Ze hebben een Facebookgroep waarin foto’s en ervaringen worden uitgewisseld, afspraken worden gemaakt. Over reizen naar Srebrenica, ontmoetingen op Veteranendag.

Dit jaar, op 27 juni, droegen de Srebrenica-gangers een zwarte band, als eerbetoon aan de duizenden slachtoffers. Ook Bergmans Facebookpagina staat volledig in het teken van Dutchbat. Het logo van het derde bataljon is zijn profielfoto. Hij speelt ook veel online spelletjes. ‘Edwin Bergman completed a level in Pepper Panic Saga’, ‘Edwin Bergman scored a mega bonus on Slotomania Slot Machines.’ Daartussen oproepen om op 11 juli ‘onze Dutchbat-veteranen’ te steunen: ‘Dutchbat III veteranen verdienen positieve pers en een hart onder de riem!’

Op het moment dat in Srebrenica de hel losbarstte, was Bergman toevallig wakker. Hij moest naar het toilet. Terwijl hij zijn broek aantrok, hoorde hij een Howitzer afgaan, zware artillerie in Servische handen. Er stonden er twee in de heuvels vlakbij de compound, 24 granaten per stuk. Hij maakte zijn collega’s wakker: bunkeralarm. ‘Ik dacht: nu is het gebeurd. Maar het ging allemaal richting Srebrenica, dus alles vloog over de fabriek heen. Maar ook huizen naast ons werden gebombardeerd. Eerst ben je heel bang. Daarna ga je in de overlevingsstand en merk je niks meer. Dan ben je zo vol adrenaline.’

Toen de Dutchbatters de bunker weer uit mochten, liep een groep van zo’n vijfduizend moslims de compound op. Ze waren op de vlucht geslagen voor de vallende mortieren. Ze hoopten veilig te zijn bij de Nederlandse militairen. Die probeerden ervoor te zorgen dat ‘die mensen keurig netjes in de fabriek kwamen te zitten’.

Vanuit het niets kreeg Bergman een dood kind in handen gedrukt, twee jaar oud, het bleek doodgedrukt in de vrachtwagen. Hij probeerde er niet bij stil te staan, en gaf het af aan collega’s van de geneeskundige dienst. Maar daar bleef het niet bij.

‘Op een gegeven moment kwam ik weer bij de bunker terecht, en ik zag een vrouw zitten met kogelgaten en scherven in haar lichaam; ze smeekte me om morfine. Ik heb het wel honderd keer gevraagd aan de majoor: geef haar nou morfine. Maar het mocht niet, want er was alleen nog genoeg voor onszelf. Op het moment dat ik die vrouw aankijk, sterft zij voor mijn ogen. Ik zag de blik van mijn moeder, die is ook heel jong overleden. Ik zie mijn moeder daar liggen, toen ben ik weggegaan.’

Waarom bent u weggegaan?

‘Ik moest van de majoor weg, want ik draaide even helemaal door. Ik wou die majoor een klap met de kolf op z’n gezicht geven. Hij zei: het lijkt me beter als jij even op wacht gaat zitten. Echt waar, ik had ’m echt van alles aangedaan. Maar ja, dat is gewoon woede. We zijn hier om die mensen te helpen. Wat is nou één morfinespuit? Maar het mocht niet. Er was alleen nog maar wat voor onze jongens, en meer niet. Dus we lieten haar gewoon sterven.’

Hebt u dit met Karremans besproken?

‘Ja. Hij kon ook niks meer doen. En dan houdt het voor mij op. Kijk, het gebeurde plotseling. We wisten dat er wat aan zat te komen. De Serven lieten al vier maanden niks meer binnen, geen diesel, geen eten. We hadden het gevoel dat het mis ging. Karremans heeft toen geprobeerd luchtsteun aan te vragen. Dat werd dus elke keer maar uitgesteld. Totdat er een vliegtuig kwam waar Ratko Mladić heel erg boos over werd. Toen moest Karremans bij Ratko Mladić komen. En daar heeft hij enorm op z’n sodemieter gehad.’

Buiten, weggestuurd om af te koelen, kreeg Bergman een kalasjnikov op z’n hoofd gericht. Een jonge Servische soldaat, ‘een snotneus van achttien jaar’, eiste zijn wapen, schermvest en helm. In eerste instantie weigerde hij die af te geven, totdat hij recht in de loop van het geweer keek. De jongen had zijn vinger aan de trekker. ‘Ja, dan is het voor mij heel simpel. Dan geef je je schermvest maar af, je helm. Dan mogen ze van mij alles meenemen wat ze hebben willen. Ik wilde levend terug.’

Bergman werd gestript. Alleen zijn blauwe baret maakte hem nog tot een VN-militair. In ruil voor zijn bewapening en pantser kreeg hij een pakje sigaretten. ‘En dan sta je daar als VN. In je legerpakkie en je blauwe baret, meer niet.’

‘Ik vroeg: wat moet ik nu doen? Ga maar tussen de mensen lopen, want je hebt je VN-baret op om te laten zien: jongens, we zijn er nog steeds voor jullie, we beschermen jullie nog steeds. Zolang dat kan. Maar goed, we konden op dat moment al niks meer, de enclave was in principe al gevallen. Dat was op 11 juli.’

U wist dat u niks meer kon doen Wat zei u dan tegen de mensen?

‘Nou ja, je probeert ze zoveel mogelijk gerust te stellen: je hoeft niet bang te zijn, want de Serven doen op dit moment niks. Wij zijn er nog steeds.’

Een dag later kwamen de bussen. Een lange colonne. De mannen moesten van de vrouwen worden gescheiden. Bergman hielp mee.

‘Toen ik daarbij moest helpen, heb ik keihard gezegd, of gevoeld: ik voel me echt een Duitser. Het afvoeren van mensen, het was echt letterlijk afvoeren. Van hup, jij daarheen, jij daarheen, jij daarheen. En ik stond daar machteloos.’

Waarom deed u het dan toch?

‘Voor de mensen zelf. Om paniek te voorkomen. We hielden het redelijk rustig. Die mensen waren op een gegeven moment ook blij dat de bussen er waren. Ze wilden graag heel snel die bussen in. Maar dat moest met beleid. Het moest allemaal in goede banen geleid worden, naar die bussen toe.’

Was u bang?

‘Ik was wel bang, ja. Jazeker. Kijk, toen ik in de loop van die kalasjnikov keek, bedacht ik me wel tien keer: wat doe ik hier eigenlijk nog? Voor de moslims was ik niet bang, maar voor de Serven wel. Die zagen er niet uit. Ik heb er honden gezien, die helemaal onder het mensenbloed zaten. Ja, en dan denk je toch bij jezelf: ik doe even een stapje terug. Nee, toen voelde ik mij niet echt prettig meer.’

Die mensen waren minstens zo bang als u.

‘Ja, maar ik mocht het niet laten blijken.’

Wist u toen al wat er ging gebeuren?

‘Ja, dat voel je aankomen. Dat hebben wij onderling ook wel besproken. In principe was de bedoeling dat iedereen naar dezelfde plek zou worden toegebracht, maar dat is dus anders gelopen. Mannen en vrouwen werden gescheiden. We hadden een flauw vermoeden wat er ging gebeuren, maar dat weet je nooit zeker.’

Je weet: waarschijnlijk gaan deze mannen vermoord worden. Hoe kunt u dan nog rustig blijven, proberen mensen op hun gemak te stellen?

‘Ja, hoe moet ik het zeggen, je hoopt natuurlijk dat het niet zal gebeuren. Maar waar die mensen bang voor waren, en wij ook, is dus later uitgekomen. Maar goed, als militair mag je niet huilen, je mag geen emotie tonen. Je mag helemaal niks. Prop het maar op. Totdat alles achter de rug is, en dan kun je je laten gaan.’

Maar hebt u niet tegen Karremans gezegd: doe iets!

‘Dat hebben we heel vaak gevraagd. Maar goed, Ratko Mladić had de vinger in de pap, wat hij zei, dat gebeurde.’

Maar er kwam luchtsteun.

‘Dat was nog voor 11 juli, ja. Er was een vrouwelijke piloot, die een raket afvuurde die miste. Ratko Mladić was daar heel, heel boos over. Die zei: als jullie nog één keer luchtsteun krijgen, schieten wij die hele compound plat. Dus dan zouden 5.000 moslims, 385 VN-militairen en nog 25.000 man buiten de compound eraan gaan. Toen heeft Karremans gezegd: stop de luchtsteun. Dat is ook gebeurd.’

Waar was Mladić op dat moment?

‘Die zat in Bratunac.’

Toch kreeg Bergman niet de opdracht van Karremans om de Mercedes Benz klaar te maken voor vertrek. Karremans had met zijn vader in Nederland afgesproken dat wanneer het echt te gevaarlijk zou worden Bergman op de compound zou blijven. Karremans liet zich door iemand anders naar Bratunac rijden, waar hij een glas champagne in z’n handen gedrukt kreeg door Ratko Mladić. Het symbolische beeld werd door een camera vastgelegd en ging de wereld over.

Zijn officiële chauffeur leverde ondertussen hand-en-spandiensten in de accufabriek. Hij vond het wel best zo. Hij voelde zich er veilig. ‘Ik had het wel gezien, met al die bloedige honden en die Serven, stoned en dronken, die helemaal onder het bloed zaten. Laat mij maar op de compound.’

Toen de bussen vertrokken waren, viel er een onwerkelijke stilte op de enclave. Bergman was al meer dan een week wakker en voelde zich een zombie. Hij liep er, zoals hij zegt, als een kip zonder kop rond. Het transportbataljon uit Zagreb kwam aan om het vertrek van Dutchbat 3 te verzorgen. ‘Jongens volgervreten van de pizza’s en hamburgers.’

Ondertussen liep Bergman stijf van de adrenaline rond. ‘Dat duurt gewoon een poosje. Maar op een gegeven moment waren we weer in het hier en nu. Toen zijn we maar vakantie gaan vieren, want de enclave was toch al gevallen. Het was wachten totdat we naar huis toe konden.’

Wat er met de weggevoerde mannen was gebeurd, wist Bergman toen nog niet. Dat kreeg het bataljon later te horen, in Zagreb. In Potočari werd er verder niet meer over nagedacht. De jongens moesten nog gewoon wachtlopen, er stonden immers nog wapens. Bergman zag Serven het dorp binnenlopen en plunderen. ‘Daar zit je dan de hele dag een beetje naar te kijken. Zo van oké jongens, de enclave is toch leeg, wat heeft het eigenlijk nog voor zin om de boel te bewaken? Maar het moet. En verder, nou ja, vermaak je maar.’

Ik probeer dat te begrijpen, dat je hebt gezien hoe mannen van vrouwen werden gescheiden en werden afgevoerd. Er zijn 8.000 mensen afgemaakt. U heeft het niet gezien, het was niet in de enclave, maar u heeft er toch min of meer met uw neus bovenop gestaan, toch denkt u er de dagen erna niet meer aan.

‘Je beseft op dat moment nog niet wat er allemaal gebeurd is. Je hebt het nog niet verwerkt. Kijk, je moet begrijpen, een week lang ben je wakker. Een week lang zit je vol met adrenaline. En na die tijd valt er een stilte, dan denk je bij jezelf: jongens, wat een stilte hier. En wij zaten ook gewoon buiten, gewoon bij elkaar. Laten we maar even een partijtje gaan voetballen, want we kunnen toch niks doen. Of we gingen in de zon liggen. We hebben het er onderling niet over gehad, wat er allemaal gebeurd was. Dat kwam na die tijd, toen we terug waren in Nederland. Dan krijg je de beelden te zien. In Zagreb waren we blij dat we thuis waren, zonder dat we wisten dat de mannen waren afgeslacht. Anders hadden we dus absoluut geen feest gevierd.’

Dat had u niet eerder kunnen weten?

‘Nee, want we waren onderweg vanaf 
Srebrenica terug naar Zagreb.’

Maar ik bedoel, u voelde het eigenlijk al.

‘Ja, ik heb het eigenlijk wel gevoeld, maar nogmaals, je beseft het niet.’

Wilde u het weten?

‘Eigenlijk niet. Nee, helemaal niet. En als we er op dat moment echt bij stil hadden gestaan, in de enclave, ik denk dat je ons dan allemaal wel bij elkaar had kunnen vegen.’

U zegt een paar keer: ik was daar om de mensen te helpen. Uiteindelijk is dat niet gelukt.

‘Nee, uiteindelijk niet. Maar dat was niet onze fout. Dat was de fout van de VN, en van de Nederlandse Staat. Als die geluisterd had, dan hadden wij die mensen kunnen redden. Maar dat kon niet met 385 man en een puddingbuks. Dat red je niet.’

Het is een jaar na het eerste gesprek met Bergman. Binnenkort, op 11 juli, zal in Nederland uitgebreid worden stilgestaan bij het drama dat zich twintig jaar geleden in Srebrenica voltrok. Ik wil weten hoe het nu met de oud-Dutchbatter gaat en bel hem op. Het gaat niet zo goed met hem, vertelt hij, eigenlijk minder dan vorig jaar. Zeker nu, met alle aandacht voor die herdenking, vindt hij het moeilijk om ‘eindelijk dat boek te sluiten’.

Hij trekt zich dan ook letterlijk zo nu en dan terug. Dan laat hij z’n telefoon thuis, gaat hij twee, drie dagen naar het bos, en slaapt hij ergens tussen de bomen. Alleen zijn vrouw weet dan waar hij uithangt. Hij is opnieuw in therapie, ‘maar dat went’. Zijn plan is om deze zomer naar Srebrenica terug te gaan. Maar het gaat steeds slechter met zijn vader, en die moet mee. Zonder zijn vader is hij nergens.

Bij thuiskomst in 1995 kreeg het hele bataljon zwijgplicht opgelegd door Defensie. Zes weken lang, totdat het onderzoek door de marechaussee was afgerond, mocht Bergman met niemand, ook niet met vrienden of familie, praten over wat hij had gezien en meegemaakt. De muren kwamen op hem af, en hij had geen contact met andere Dutchbatters. ‘Iedereen was weg, op vakantie ofzo. Dus het is opeens zes weken lang stil. Verwerk het maar.’ Terug op de kazerne deed iedereen net alsof er niets aan de hand was. ‘Stoere praatjes, met iedereen ging het goed.’

Kon u daarna uw verhaal kwijt?

‘Nee, er mochten bepaalde dingen niet verteld worden.’

Zoals?

‘Nou, wat wij dus allemaal gezien hadden en zo, dat er lijken lagen en wat er allemaal gebeurd is met die genocide. Er zijn zoveel dingen die wij gezien hebben, die niet naar buiten mochten komen.’

Had u het idee dat de Nederlandse regering dingen wilde verzwijgen?

‘Ja. Ze wilden een heleboel in de doofpot stoppen. En dat is ook gebeurd.’

Zoals?

‘Dat is persoonlijk. Dat zit nog zo diep, dat wil er nog niet uit. Niet eerder dan dat alles een plek heeft, dan komt het eruit. Als ik het er nu uit ga gooien, ben ik kapot.’

Maar, u hebt daar zelf uw grens in, waar hebben we het dan over? Zijn dat doden?

‘Ja, doden, ja. Ik heb zelf over mensen heen gereden. En dat vergeet je niet gauw. Ik heb lichamen zien liggen, halve benen eraf, hoofd eraf, armen eraf. Dat ligt gewoon langs de weg. Dat zijn dingen, nee, daar heb ik het liever niet over.’

Zat Karremans toen naast u?

‘Nee. Ik had geen viertonnerrijbewijs. Ik had gewoon een MB-rijbewijs. Ik heb een viertonner gepakt, en ik heb m’n jongens opgehaald. Maar voordat ik m’n jongens kon ophalen, had ik de auto al vol. Want die mensen wilden daar ook weg. En als er dan toevallig eentje vanaf valt, dan kun je niet remmen. En die gaan wel onder je wielen door. En dat is geen prettig gevoel.’

Zou u willen weten wie dat waren?

‘Ik weet sowieso dat het een vrouw was. Maar verder weet ik het niet. Het ging zo vlug, ze hing voor mij aan de bumper en viel eraf toen ik door een gat heen reed. Ja, en ze kwam onder de wielen. En als je dan bijna vijftig à zestig man op een viertonner hebt zitten, reken maar uit wat een gewicht je dan hebt. Dat overleef je niet.’

Hoe reageerden de andere mensen?

‘Die gilden. Maar ze gilden de hele tijd al. Ze wilden al zo snel mogelijk weg. En het gaat zo vlug. Volgens mij heeft de helft van de mensen het helemaal niet meegekregen.’

Maar u wel.

‘Ja, ik heb het gevoeld. En dat is… ik wil niet zeggen dat ik er een schuldgevoel aan over heb gehouden. Kijk, als ik had kunnen stoppen, was ik gestopt. Maar als ik vijftig kilometer per uur rijd, en ik moet in één keer in de ankers, dan zouden er veel meer mensen op straat zijn beland. Dus ik kon niks anders dan gas geven, en zo snel mogelijk op die compound zien te komen.

Bij Defensie wilden ze het niet horen. Dat is ook een van die dingen: mondje dicht, het is niet gebeurd. Zand erover. Maar ik heb niks meer met Defensie, ik heb niets meer met de regering. Dus het mag eigenlijk wel eens een keer uitkomen. Maar het zit mij nog te diep om echt in detail alles eruit te gooien.’

Maar dit vertelt u nu vrij gedetailleerd. Zijn er dan nog meer van dit soort dingen die in u zitten, maar die u niet hebt verteld?

‘Ja.’

Vergelijkbare zaken?

‘Ja, een beetje vergelijkbaar, niet met de auto, maar vergelijkbare dingen. Maar daar heb ik het nu niet over. Anders kunnen ze mij van het weekend bij elkaar rapen. Dat kunnen ze sowieso wel.’

Denkt u dat het belangrijk is dat u dat ooit wel gaat vertellen?

‘Ja, ik weet ook wel dat het heel belangrijk is. Vaak krijgt het bij mij dan ook weer een plek, en dat is ook weer…’

En los van uzelf?

‘Ja, daarom zeg ik: dat is ook weer belangrijk voor de buitenwereld, alleen wanneer ik eraan toe ben, eerder niet.’

Als ik Bergman vertel dat ik komende week in Srebrenica ben, vraagt hij me foto’s te maken. Gewoon van het dorp, en van de compound. Zodat hij weet wat hij kan verwachten. Hij was één keer eerder terug in de oude accufabriek, in 2009. Om te zoeken naar het kind dat hij dood in zijn armen had. Dat moest daar nog ergens begraven liggen, samen met enkele andere Bosniërs die op het Dutchbatterrein omkwamen, sommigen met een zelfgekozen strop om hun nek. Ze groeven verkeerd die zomer, maar in 2011 werden de lichamen alsnog door anderen gevonden.

Foute grappen

Een paar dagen later loop ik over het oude compoundterrein in Potočari. De deuren zijn op slot, maar door de kapotte ramen is het makkelijk binnenkomen in wat voorheen de slaapzalen van Dutchbat waren. De muren staan volgekalkt met Nederlandse teksten. Tekeningen van naakte vrouwen, stripfiguur Joop Klepzeiker en Beavis and Butt-head. ‘Prettige feestdagen’ staat er boven een deur geschreven. In het trapgat: ‘kut’. Vanuit de slaapzalen zie je nu aan de overkant van de weg de grote begraafplaats. Duizenden witte paaltjes markeren de dode lichamen die eronder liggen begraven.

De muur waartegen Bergmans bed stond, is leeg. ‘Als chauffeur van de overste had je een voorbeeldfunctie,’ zal hij me later vertellen. ‘Dus ik heb nooit iets op de muur geschreven. Ook niet op een andere plek.’ Foute grappen vind je ook in het voormalige Dutchbat-onderkomen, zoals: ‘My ass is like a local, it’s got the same smell.’ Bergman: ‘Op een gegeven moment hadden wij allemaal wel een hekel aan die Bosniërs, want ze keerden ons de rug toe. En er werd heel veel gestolen, zoals kleding. Dan word je boos. Want ze moeten van onze spullen afblijven. We komen niet aan hun spullen, dan moet je ook van onze spullen afblijven.

Naast het kantoorgebouw waar de Dutchbatters sliepen, staat de oude accufabriek: vervallen, deels ingestort. In sommige ruimten wordt weer gewerkt. Die worden verhuurd aan lokale ondernemers. Op de deuren staan nog Nederlandse teksten: ‘Niet parkeren’, en het zelfbedachte wapen van de koks, de kokmando’s: een ananas.

Na mijn bezoek aan de compound bel ik nog eens met Bergman. Ik drink koffie op een terras in Srebrenica. De zon schijnt, het is zomer. Bergman in Nederland klinkt ook zonnig, vrolijk, zijn vrouw zit naast hem en souffleert zo nu en dan. Vandaag kan hij beter geen zware verhalen vertellen. ‘Gisteren was een slechte dag, maar vandaag ziet het er goed uit.’ We praten over de foto’s die kort geleden in De Telegraaf verschenen. Ze zouden afkomstig zijn van het verdwenen fotorolletje. Bergman denkt dat de rest van de foto’s nu ook snel tevoorschijn zullen komen. ‘Ze moeten wel, het verstoppertje spelen heeft lang genoeg geduurd.’ Dan klinkt de kerkklok, vlakbij, in het centrum van Srebrenica, het is twaalf uur. ‘Hoor je dat?’, vraag ik hem. ‘Ja,’ zegt Edwin. En hij valt weer stil.