Aan een schrijver kun je nogal wat eisen stellen, van een eigen stem of een onverwisselbare stijl tot een te fourneren intrige – dit laatste uit hoffelijkheid jegens de lezer. Maar één punt op de verlanglijst is cruciaal. De schrijver moet een personage tot leven kunnen brengen, op zo’n manier dat die je ook na lezing van het verhaal blijft vergezellen. Slaagt hij daarin, dan ebben mogelijke bezwaren tegen literaire mankementen van zijn schepping natuurlijk niet opeens weg, maar ze boeten wel aan belang in. Misschien zegt het meer over mij dan over het boek, maar vaak herinner ik mij niet zozeer ‘het verhaaltje’, maar vooral een personage met zijn of haar hebbelijkheden. De lach van kolonel Harras, het amorele van Philip van Heemskerk, de onthechting van Uli Bouwmeester.

Zo’n minimumeis stellen aan een auteur van het formaat van Tim Parks (1954) doet natuurlijk wat onzinnig aan. In industrieel tempo publiceert de al een kwarteeuw in Italië woonachtige Engelsman boek na...