De Karl-Marx-Allee loopt dwars door hip Berlijn. Maar achter de gevels van de socialistische pronkboulevard heerst het verleden. ‘Het is onze wereld niet meer.’

Een gang op de begane grond, een lange rij deuren. Je vermoedt er opbergruimtes, fietsenhokken. Totdat een van die deuren krakend opengaat. Het vertrek is klein en bedompt, de stofvlokken verraden dat hier zelden iemand komt.

Dit is de laatste afluistercentrale die nog over is, weet de huismeester. Er staan rijen ijzeren staketsels waaruit een wirwar van draden en plugjes steekt. Op het kleine bureau telefoontoestellen met draaischijf, ergens slingert een koptelefoon. Tegen het vergeelde behang prijkt een briefje, vermoedelijk om de Genossen die hier hun werk deden te bemoedigen. Walter Ulbricht, leider van de Sozialistische Einheitspartei en daarmee de machtigste man in de DDR, roept in tien geboden op tot ‘internationale solidariteit van de arbeidersklasse’. Erboven, in sierlijke letters: ‘Für ein höhere Moral’.

De andere Abhörzimmer werden na de val van de Muur vernietigd, vertelt de huismeester, met wie we door de monumentale gebouwen dwalen. ‘Stomtoevallig brak er brand uit,’ zegt hij, en trekt een scheve grijns. De huismeester wil niet met zijn naam in de krant, hij weet niet of dat wel mag van zijn baas. Hij grijnst weer. ‘We letten hier nog altijd goed op elkaar.’ Baas of niet, de oude conciërge staat erop het uitzicht vanaf het dakterras te laten zien. ‘De mooiste plek van Berlijn,’ bromt hij, als we na een tocht met de antieke lift eenmaal boven staan. Links rijst de Alexandertoren boven het stadsgewoel uit, rechts doemen in de verte de heuvels van Volkspark Friedrichshain op. Diep beneden strekt hij zich uit, negentig meter breed en bijna drie kilometer lang: de beroemde Karl-Marx-Allee.

De boulevard, toen nog Stalin-Allee geheten, werd in de vroege jaren vijftig aangelegd met grootse idealen: hij moest het pronkstuk worden van de nieuwe socialistische heilstaat. Het liep anders. Zestig jaar later is de Karl-Marx-Allee nog vooral een verplichte stop voor toeristen op DDR-tour door de Duitse hoofdstad. In al zijn grootsheid loopt hij dwars door booming Berlijn. Maar het nerveuze hipsterdom elders in de stad lijkt op de oude pronkboulevard geen vat te krijgen.

Echt hip wil de Karl-Marx-Allee, ondanks alle toestroom van nieuw kapitaal, maar niet worden

Wie er wel eens over de brede trottoirs struinde, kent de imponerend hoge, witte gebouwen met hun rijkversierde gevels. Achter die façaden, in de meer dan tweeduizend appartementen, botsen Oost en West, heden en verleden, nieuwe idealen en gebroken dromen, bijna een kwart eeuw na de val van de Muur nog voortdurend op elkaar.

Butler van Honecker
Ze wonen er nog steeds, weet de huismeester. De arbeiders van het eerste uur, die de straat met hun blote handen uit het naoorlogse puin optrokken. De voormalige partijchefs, die de staatsieportretten nog op hun dressoirs hebben staan. Overal komt hij binnen, als hij weer wordt opgetrommeld om sofort een kraan te repareren. ‘En o ja, de vroegere butler van Honecker heeft hier zijn flat.’

Maar inmiddels hebben ook nieuwe Berlijners hun weg naar de Karl-Marx-Allee gevonden. Om de hoek van de geheime telefooncentrale, aan de voorkant van het pand, is Lars Triesch een handel in retromeubilair begonnen. Das Original, noemde hij zijn winkel, met liefst vijfhonderd vierkante meter aan ‘Mid Century Modern Furniture’. Af en toe komt er nog wel eens een bewoner van het eerste uur binnenlopen. ‘Zo’n Stasi-type,’ zegt Triesch, zelf een dertiger in hipsteruitrusting (getrimde baard, wollen vest). ‘Die oudjes vertrekken gauw weer, hoofdschuddend. Ze begrijpen niets van design. In de DDR was een bank een bank, de enige die je kon krijgen. Waarom zou je duizenden euro’s voor een sofa van George Nelson neertellen? Ze zien mij als een Wessi, een kapitalist.’ Toen een bevriende makelaar hem het kleine kamertje met de afluisterinstallatie liet zien, wist hij niet hoe hij het had. ‘Man!’ zegt Triesch, die zelf opgroeide in West-Duitsland. ‘Zoiets kende ik alleen uit Das Leben der Anderen.’

Delen van de succesvolle Duitse speelfilm uit 2006 zijn inderdaad aan de boulevard opgenomen. Maar ook in werkelijkheid zijn de sporen van de geschiedenis er nog elke dag te ontwaren. Zo huist op nummer 98 Atlantis, afgezien van een klein antiquariaat inmiddels de laatste boekwinkel aan de Allee. De fameuze Karl-Marx-Buchhandlung, die ook in de film figureert, moest vijf jaar geleden haar deuren sluiten. Decennialang stonden Marx en Mao er gebroederlijk op de plank, totdat de eigenaar de huur niet meer kon opbrengen. Atlantis houdt voorlopig dapper stand. Boekhandelaar Axel Mischke groeide op in Oost-Berlijn, als kind liep hij aan de hand van zijn moeder over de Allee op zoek naar kerstcadeaus. Nu drijft hij er sinds begin jaren negentig zijn kleine winkel. Op de toonbank pakt hij net een historisch exemplaar in van Wolf Biermann, een van de literaire grootheden in de DDR. Er zit nog een ingelegd vel met gebruiksaanwijzing bij, voor ‘lezers in kapitalistische staten’.

De verwerking van het verleden is in volle gang, glimlacht Mischke, met een blik op de tafel met net uitgekomen titels. ‘Dertigers die hun jeugd in de DDR van zich afschrijven zijn enorm in trek op het moment.’ Al is de recente geschiedenis van dat in tweeën gescheurde Duitsland nog vaak genoeg voelbaar. Mischke merkt het vooral bij de kinderboeken. Jonge ouders die in Oost-Duitsland opgroeiden, lezen hun kinderen andere verhalen voor dan hun leeftijdgenoten uit het Westen. ‘Kent u Teddy Brümm, het beertje?’ vraagt hij, terwijl hij het prentenboek uit de kast haalt. ‘Daar zal mijn clientèle uit voormalig West-Duitsland niet snel naar vragen. Welbeschouwd zijn we een land met twee culturen. En ja, dat zal nog wel even zo blijven.’

Aan de Allee, rechtsonder: Isa Henselmann, dochter van de architect. Linksboven: cocktailbar/galerie in de voormalige beautysalon Babette. Foto: Amélie LosierAan de Allee, rechtsonder: Isa Henselmann, dochter van de architect. Linksboven: cocktailbar/galerie in de voormalige beautysalon Babette. Foto: Amélie Losier

Kameraad Schmidt

De Stalin-Allee moest het begin van een nieuwe tijd markeren. Na de Tweede Wereldoorlog lag de stad in puin, Berlijn bleef achter als één groot Trümmerfeld. Niet lang na de oprichting van de DDR werd besloten tot een ambitieus, eigen ‘nationaal opbouwprogamma’ voor Oost-Berlijn. Dwars door Friedrichshain zou een brede boulevard verrijzen waar de trotse inwoners van de nieuwe republiek konden flaneren. Met een grootscheepse propagandacampagne werden tienduizenden vrijwilligers op de been gebracht. Mannen, vrouwen en kinderen beklommen de oorlogsruïnes om het puin weg te kruien en stenen af te kloppen. Wie driehonderd uur werk voor de wederopbouw had verzet, kreeg een lot om mee te spelen in de ‘opbouwloterij’. Daarmee kon je beddegoed, meubilair of zelfs een hele woning in een van de nieuwe flatgebouwen winnen. Een buitenkans in de door armoede en woningnood geteisterde stad. Wie goede contacten had in de hogere echelons van de partij, kwam ook in aanmerking voor een appartement. Met vereende krachten zou de Stalin-Allee de ‘eerste socialistische straat van Duitsland’ worden. In plaats van de moderne flats (‘eierdozen’, sneerde partijleider Ulbricht) die de Amerikanen neerzetten, droomde de DDR-leiding van classicistische ‘woonpaleizen voor het volk’.

Meneer Schmidt kreeg zijn appartement. ‘We wilden laten zien dat wij, net als het Westen, tot iets groots in staat waren,’ zegt hij. Uit een la heeft hij zijn oorkonden tevoorschijn gehaald. ‘Voor kameraad Schmidt,’ staat erop, ‘met dank voor uw arbeid.’ En: ‘Elke afgeklopte steen helpt het socialisme sneller te verwezenlijken.’ Hij sloopte, metselde en timmerde bijna negenhonderd uur: drie keer de benodigde driehonderd uur voor een lot, omdat hij dacht dat hij dan drie keer zo veel kans op een woning maakte. ‘Dat bleek een illusie, maar het werk heb ik graag gedaan. De stemming op de bouwplaats was euforisch. De DDR zou een ander, beter Duitsland worden dan de Bondsrepubliek.’

In de flat die hem werd toebedeeld (‘centrale verwarming, een lift, een badkamer met stromend water! Zoveel luxe hadden we nog nooit gehad’) woont hij inmiddels zestig jaar. Met zijn vrouw, het donkerhouten wandmeubel en de kristallen poezen op het dressoir. De televisie zetten ze steeds vaker uit. ‘Onze kant van de geschiedenis wordt toch nooit getoond.’

Dat jonge tuig uit West-Berlijn

De Allee speelt een hoofdrol in het roemruchte verleden van de DDR. In 1953 begon hier de opstand die later het eerste massale protest tegen het regime in Oost-Duitsland is gaan heten. Op 17 juni zagen Schmidt en zijn vrouw hoe de bouwvakkers in de Allee hun werk neerlegden en optrokken door Berlijn. Het protest sloeg over naar andere steden, uiteindelijk gingen meer dan een miljoen mensen de straat op. Ze bestormden gevangenissen en partijgebouwen; uiteindelijk moest het Russische Rode Leger eraan te pas komen om de orde te herstellen.

Het trappenhuis in een van de woontorens van Herman Henselmann aan de Frankfurter Tor. Foto: Amélie Losier
Het trappenhuis in een van de woontorens van Herman Henselmann aan de Frankfurter Tor. Foto: Amélie Losier

De Schmidts demonstreerden niet mee. Het oproer was een opzetje van de Bondsrepubliek, zegt meneer Schmidt beslist. ‘Ze stuurden fascistische knokploegen uit West-Berlijn om tegen onze politie te vechten.’

In 1961 volgde het echtpaar verheugd hoe de Muur werd opgetrokken. ‘Door de lage Ostmark kwamen veel West-Berlijners hier in het oosten van de stad hun inkopen doen. Omdat hun geld meer waard was, kregen ze overal voorrang. Ze dronken óns bier, roofden ónze winkels leeg. Toen de Muur eenmaal stond, konden we eindelijk zelf iets kopen.’ Van meneer Schmidt hadden ze hem mogen laten staan. ‘Vertelt u mij eens: wat heeft de eenwording ons gebracht? De saamhorigheid die in de DDR bestond, is ter ziele. Natuurlijk heeft de partij zich hier en daar misdragen, maar als burgers zorgde je tenminste wel voor elkaar. En nu? De enkele keer dat ik tv kijk, zie ik criminaliteit en hebzucht. Het kapitalisme is totaal failliet.’

Ook het leven in de Allee is niet wat het geweest is. Meneer en mevrouw Schmidt houden de voordeur goed op slot, overal lopen vreemde snuiters rond. En van dat jonge tuig uit West-Berlijn moeten ze al helemaal niets hebben. ‘Het is onze wereld niet meer,’ zegt meneer Schmidt, terwijl zijn blik naar buiten glijdt. Vanaf de binnenplaats, iets van de straat af gelegen, kijkt een rij Griekse beelden meewarig terug. Het steen waaruit ze gehouwen zijn is afgebrokkeld, aan de overkant zijn vuilniszakken voor de kapotte ruiten geplakt. Ze zijn weer eens aan het renoveren, gebaart hij. ‘Toegegeven: we moesten indertijd snel bouwen, en het materiaal was zo kort na de oorlog natuurlijk niet al te best. Buiten vallen de tegels aan de lopende band van de muren.’

Verboden jazzconcerten
De Stalin-Allee moest de burger vóór alles met haar uiterlijke vertoon imponeren, meende de DDR-leiding. Ze zette zes veelbelovende bouwmeesters bij elkaar, die ieder een deel van de straat voor hun rekening zouden nemen. Een van hen was Hermann Henselmann. Hij bouwde onder meer de twee imposante woontorens met hun groene koepels bij de Frankfurter Tor, aan het oostelijke einde van de Allee. Ook ontwierp hij het ensemble rondom de Strausberger Platz, met weer twee hoge woontorens en in het midden een pompeuze fontein. De partijchefs vielen voor zijn stijl, wel omschreven als een ‘combinatie van Sovjet-realisme en Pruisische elegantie’. In 1953 benoemden ze hem tot Chef-Architect van groot Berlijn.

Het nerveuze hipsterdom elders in de stad lijkt op de oude pronkboulevard geen vat te krijgen

‘Mijn vader verstond de kunst een hofnar te zijn,’ zegt Isa Henselmann. ‘Hij wilde modernistischer bouwen, maar dat mocht niet van de partijleiding. Dus verzon hij listen om zijn eigen ideeën toch enigszins trouw te blijven. Als zo’n partijman zei: “Dat zijn Franse ramen,” riep mijn vader glashard dat het een origineel Russisch ontwerp was.’ Ze glimlacht tevreden. Isa Henselmann is eenenzeventig, maar heeft nog altijd iets van een ondeugend meisje. Ze zet koffie in een klein keukentje, boven de basilicum hangt een spotprent van Mao. Vanuit haar zitkamer overziet ze de hele Allee, tot aan de Alexandertoren in de verte.

Stadse geborgenheid zonder te benauwen, dat is waar haar vader naar streefde, zegt Isa Henselmann. De boulevard tekende hij vanuit het perspectief van de voetganger: die zou over de brede trottoirs verlekkerd langs de etalages dwalen, waar de rijkdommen van de nieuwe republiek stonden uitgestald. De woontorens aan het begin en einde van de Allee dienden als oriëntatiepunt. Hij ontwierp gemeenschappelijke ruimten en grote dakterrassen waar bewoners van elke rang of stand elkaar spontaan konden ontmoeten en tot een gemoedelijk samenleven zouden komen. ‘Helaas,’ zegt Isa Henselmann, ‘pakte dat anders uit.’

Haar appartement ligt twee verdiepingen onder de etage waar ze opgroeide. Het gezin Henselmann betrok in de jaren vijftig de grootste woning van de hele flat. Er was een apart gedeelte voor de kinderen, waar de jongsten speelden onder de hoede van de kindermeisjes. ‘Als kind droomde ik werkelijk van een klassenvrije samenleving, zoals die ons op school werd voorgespiegeld. Maar al snel merkte ik dat het bij ons thuis toch anders toeging dan bij mijn schoolvriendjes.’ In de salons, een groene en een witte, zorgvuldig ingericht door Isa’s moeder, ontvingen de Henselmannen hun gasten. Bertolt Brecht was er kind aan huis.

Dat haar vader een bohemien was, heeft hem voor een al te nauwe verstrengeling met de partij behoed, denkt Isa Henselmann. Zelf probeerde ze zich als jonge vrouw in het Berlijn van de jaren zestig aan de steeds verstikkender greep van het bewind te ontworstelen. Ze werkte als kostuumontwerpster in het theater, organiseerde lezingen met schrijvers en jazzconcerten. Verboden waar, volgens de steeds strengere Oost-Duitse Kulturpolitik. Ze werd verhoord en geschaduwd door de geheime dienst, ze vermoedt dat haar familienaam haar voor erger behoedde. Vrienden vluchtten naar het Westen, maar Henselmann bleef. ‘Het socialisme vond ik in essentie iets prachtigs. Ik had steeds het idee dat we moesten volhouden, dat we het simpelweg nog niet genoeg geprobeerd hadden.’ Al leek de heilstaat met Stasi op elke hoek van de straat verder weg dan ooit.

Wel vet
Aan de Karl-Marx-Allee leeft iederéén in een historisch decor. Vlak bij de Strausberger Platz, verscholen tussen het groen, ligt de voormalige beautysalon Babette. In het vierkante gebouwtje met de glazen pui heeft Maik Schierloh zijn galerie annex cocktailbar geopend. Eerder bestierde hij club Lovelite in Friedrichshain, in 2003 viel zijn oog op Babette. Het oorspronkelijke interieur is bijna volledig intact, zegt hij, terwijl hij met twee reusachtige discoballen op een ladder klimt. Hij wijst: de glanzende spiegels langs de balustrade, de kleine behandelkamertjes op de bovenste verdieping. Waar nu twee bebaarde architecten van hun mojito nippen, lieten in vroeger tijden partijbonzen hun nagels manicuren.

Foto’s uit de jaren vijftig uit het archief van café Sybille.
Foto’s uit de jaren vijftig uit het archief van café Sybille.

Mevrouw Balzar, een van de schoonheidsspecialistes in ruste, vertelt later dat ze ook regelmatig ander ‘hoog bezoek’ kregen. De salon lag recht tegenover het podium waarop bij militaire parades de DDR-leiding plaatsnam. ‘In de jaren tachtig klom de Stasi bij ons op het dak, omdat ze van onder de bomen precies in de gaten kon houden wat er rondom die hoge piefen gebeurde. Het regime kwam steeds meer onder druk te staan, in die tijd vertrouwde niemand elkaar. We wisten dat het gauw afgelopen zou zijn.’ Helaas lag mevrouw Balzar op het moment suprême in het ziekenhuis. ‘Ik vind het nog altijd jammer dat ik door de val van de Muur ben heen geslapen.’

In Café Sybille, vroeger een geliefde Milchbar waar ook gedanst werd, is een kleine tentoonstelling ingericht. In de vitrines liggen DDR-parafernalia, er hangen propagandaposters en oude foto’s: de puinhopen van Berlijn in zwart-wit, de bouwputten waar de ontwerpen van Henselmann en zijn collegae langzaam gestalte kregen. Buiten, op een bankje bij het café, zit Momo, begin twintig, met een koptelefoon op. Op zijn laptop legt hij de laatste hand aan de set voor vanavond. Eigenlijk heeft hij geen tijd om te praten, de vriend met wie hij een dj-duo vormt, kan elk moment komen voorrijden. In het museumcafé is hij nog nooit geweest. ‘Ik dacht eigenlijk dat het een buurthuis voor oude mensen was.’ Hij woont hier bovendien maar tijdelijk, bij wat vrienden, zegt hij, half verontschuldigend. De gebouwen aan de Karl-Marx-Allee vindt hij ‘op zich wel vet’, verder is er weinig te doen. Voor bars en clubs moet je in Kreuzberg of Neukölln zijn. En geschiedenis boeit hem überhaupt niet echt. ‘In Duitsland word je ermee doodgegooid, weet je naar hoeveel concentratiekampen ik op schoolreis geweest ben?’ Dan veert hij op, propt zijn spullen in zijn tas en verdwijnt in een toeterende zwarte Golf.

Zuid-Duitse tandartsen
De witte woonpaleizen, door Stalins opvolger Chroetsjov honend het werk van ‘suikerbakkers’ genoemd, kregen geen vervolg toen in de loop van de jaren zestig het tweede deel van de straat richting Alexanderplatz werd aangelegd. Het regime verordonneerde goedkope, fantasieloze flatblokken. De boulevard veranderde in de ‘Karl-Marx-Allee’, Stalin had als lichtend voorbeeld afgedaan. Zijn standbeeld, dat aanvankelijk op een ereplaats aan de straat stond, was met grof geweld omver getrokken. Naar verluidt werd het brons omgesmolten voor een paar dierenbeelden in de Berliner Zoo. In de vitrines van Café Sybille ligt nog altijd een replica van Stalins oor, ze zijn er te koop voor een tientje.

Op het terras van Sybille hurkt Thomas Krüger naast een plastic maquette van de Allee. 
In miniatuur is nog het beste te zien hoe gigantisch de omvang van het bouwproject was, zegt hij, en wijst de verschillende woonblokken aan. Krüger, een gezette vijftiger, is architect en geeft rondleidingen door de straat. Het moderne deel van de Allee is bij de Berlijner avant-garde stukken minder in trek dan de pronkbouw van Henselmann en consorten, zegt hij. Zelf betrok Krüger al vroeg in de jaren negentig een van de torenkamers aan de Frankfurter Tor. Destijds was hij een van de eerste nieuwkomers, inmiddels wordt hij er omringd door filmregisseurs en eigenaren van designboetieks in Mitte. Krüger is blij met zijn oude huurcontract, bij de huidige markt zou hij zijn appartement nooit kunnen betalen.

Zestig jaar na de aanleg is de Karl-Marx-Allee nog vooral een verplichte stop voor toeristen op DDR-tour. Foto: Amélie Losier
Zestig jaar na de aanleg is de Karl-Marx-Allee nog vooral een verplichte stop voor toeristen op DDR-tour. Foto: Amélie Losier

De Berlijnse vastgoedbubbel is niet aan de Karl-Marx-Allee voorbijgegaan. Na de val van de Muur kwam de boulevard, tot dan toe staatseigendom, in handen van een bank uit Wiesbaden. De afgelopen jaren zijn de woningprijzen er als een komeet gestegen. Duits vastgoed geldt als een solide belegging en de Duitse hoofdstad als het summum van West-Europees hipsterdom. Vanuit binnen- en buitenland stromen de investeerders toe. In de Karl-Marx-Allee voltrekt zich dan ook, net als in de rest van Berlijn, het veelbesproken proces van Gentrifizierung: de oorspronkelijke bewoners worden verdrongen door een nieuwe, vermogende klasse. Architect Krüger: ‘Mensen van buiten kopen hier een pied-à-terre of een appartement voor hun studerende kinderen. De oude bewoners grommen dat de hele Allee in handen komt van Zuid-Duitse tandartsen.’

Op zichzelf
Tom zet de conservenblikken nog maar eens recht. Günther neemt een slok van zijn koffie. In het donkere magazijn achter de winkel nemen ze tussen de opgestapelde kratten het wereldleed door. Als de winkelbel rinkelt, hijst Tom zich overeind om een klant te helpen. Maar meestal blijft het stil. Tom, niet vies van enig pathos, noemt het supermarktje inmiddels de grootste fout van zijn leven. Toen hij de winkel overnam, voorzag hij een bloeiende buurtclientèle. Veelal oude bewoners, zoals Günther en zijn vrouw. Maar de ouderen sterven of trekken weg. In de winter zet hij tegenwoordig de verwarming uit om kosten te sparen.

Hij is niet de enige winkelier die het moeilijk heeft. De dierenwinkel, de handel in postzegels, het specialistisch reisbureau voor Slowakije: allemaal gingen ze onlangs ter ziele. Günther verhaalt nog maar eens van de luxe die voorheen in de Allee te krijgen was: chocola, porselein, nylonkousen. ‘Het was een voorrecht en een eer om hier te wonen.’ De studenten ontbreekt het aan moreel besef, zegt Günther. ‘Vorige week zijn al onze brievenbussen in elkaar getrapt.’ Tom vreest vooral voor zijn nering. De yuppen gaan naar de biomarkt verderop, de studenten kopen bij de Aldi’s en Lidl’s in het centrum. Het probleem, verzucht de winkelier: ‘De nieuwe bewoners léven niet in de Allee.’

Volgens Triesch duurt het niet lang meer voor het aan de Karl-Marx-Allee net zo bruist als in de rest van Berlijn

Want echt hip wil de Karl-Marx-Allee, ondanks alle toestroom van nieuw kapitaal, maar niet worden. Afgezien van een enkele galerie, designshowroom of cocktailbar worden de meeste winkelpanden bevolkt door winkeliers die zich richten op de oude populatie. Opticiens met degelijke monturen, kapsalons waar het permanent nog zegeviert en uiteraard een trits apotheken. In Kreuzberg, Neukölln en vlakbij in Friedrichshain wemelt het van de plekken waar een paar urban creatives een koffietent of een winkel in willekeurig welk retrogoed zijn begonnen. Maar rondom de Allee is zo’n Kiez, zoals Berlijners uit andere delen van de stad hun buurt liefkozend noemen, vooralsnog niet ontstaan.

Hoe dat komt? De winkelpanden zijn te groot en de huren te hoog, zeggen de winkeliers. De stoepen te breed, het verkeer te rumoerig. De straat is ontworpen als een flaneerboulevard voor voetgangers, inmiddels rijden er elke dag zestigduizend auto’s overheen. En al die galeries zorgen ook al niet voor aanloop. De galerie- en bareigenaren wijzen juist op het duffe karakter van de huidige winkelstand. Volgens een bareigenaar die zichzelf liever cultureel ondernemer noemt, ontbreekt het vooral aan een ‘concept’ voor de straat. Maar allemaal zeggen ze: de mensen leven hier op zichzelf. Al met al lijkt de boulevard ver afgedreven van de idealen over gemeenschapszin waarmee Henselmann en de zijnen vertrokken.

Maik Schierloh, eigenaar van de voormalige beautysalon, heeft er inmiddels een hard hoofd in. De afgelopen tien jaar zag hij de populatie aan de Allee weliswaar verjongen en verhippen, maar echt storm loopt het nog steeds niet in zijn bar. Terwijl de glazen kubus, in de jaren vijftig een gewaagd staaltje modernisme aan de Allee, met het zorgvuldig behouden retro-interieur toch oogt als een perfecte plek voor jonge creatievelingen. ‘Ik had verwacht dat het sneller zou gaan,’ zegt Schierloh enigszins mismoedig. ‘We organiseren vernissages, dan loopt het wel. Maar het blijft hard werken om mensen hiernaartoe te trekken. De straat houdt iets onpersoonlijks. Het is een doorgangsroute, geen plek waar je blijft hangen.’

Lars Triesch, eigenaar van vele honderden meters designmeubilair, heeft nog altijd goede hoop. Schuin tegenover zijn winkel opende in januari een filiaal van een grote galerie in moderne kunst en een van de cocktailbars werkt aan een nieuw, eh, concept. Volgens Triesch duurt het niet lang meer voor het aan de Karl-Marx-Allee net zo bruist als in de rest van Berlijn. ‘De nieuwe tijd komt eraan, let maar op.’

Dossier Allee

VN-redacteur Sophie Derkzen verbleef een half jaar in Duitsland, waar ze werkte voor Die Zeit. Ze deed er o.a. research voor een multimediaal dossier over de Karl-Marx-Allee. Het project is te zien op: www.vn.nl/karlmarxallee