De verliezer

Het was alsof een kudde olifanten stampei maakte tegen de binnenwand van zijn geschoren schedel. Niet aan toegeven, niet nu. Hij had ze alle vijf gebeld, niemand had opgenomen. Hij had nu al spijt van de ingesproken smeekbedes. ‘We kunnen toch praten? Zeg me wat ik kan doen…’ Ze belden niet terug. Hij moest ze vinden. Hij rende door de lege gangen. Hij opende lukraak deuren, knipte lichten aan en uit. Niemand. De telefoon trilde. Een sms’je: ‘Zorg dat je er bent!’ Hij vloekte. Waar? Denken! Hij staarde door het raam naar de duistere binnenplaats. In een ooghoek gebeurde iets. Een rimpeling, een streepje licht in een gordijn. De vergaderzaal!

Hij struikelde bijna dwars door de glazen deur de zaal in. Eerst hoorde hij alleen papiergeritsel. Toen zag hij de gedaante in een van de bankjes. De gekromde rug, het pak, het dunne haar op het achterhoofd. Het was hem, maar hij bewoog niet. ‘

Alexander, wat doe je? Ik wil praten.’ Hij naderde alsof zijn lichaam hem de tijd gunde...