Oog in oog

Hij sloeg zijn kraag op. De regen striemde zijn gezicht. Hij trapte voort, gebogen over het stuur van zijn herenfiets. Het flauwe schijnsel van de voorlamp belichtte het zandpad en de berken aan weerszijden. Hij tastte in zijn jaszak en vond wat restjes knäckebröd. Het smaakte naar karton.

Hij had er al moeten zijn. De aanwijzingen waren duidelijk. Het pad, de bomen en dan, kort na een scherpe bocht naar links, of rechts…? Het maalde in zijn hoofd. Nee, links! En dan een open plek met een heuveltje. Daar moest het zijn. Simpel. Of had hij het toch gemist?

Hij keek over zijn schouder. In de verte prikte een lichtje. Hij vloekte. Wie? Hij versnelde. Niet in paniek raken, doorgaan. Het pad boog naar links. Was het de scherpe bocht? Dat moest wel. Nu de open plek. Maar waar? De bomen weken niet.

Hij keek weer achterom. Het lichtje was er, groter dan eerst. Hij voelde een steek in de zij, het zuur in de dijbenen. Hij hoorde geroep, gejoel. Die stem. Hij! Zou dit het einde...