Een deel van mij is diep ongemakkelijk als ik Afrika verlaat, zegt dichter Antjie Krog in gesprek met Els Quaegebeur (p. 54-59): ‘Ik weet niet eens zeker of ik wel dichter was geworden als ik niet in Zuid-Afrika was geboren.’

Krog vertelt hoe ze gebonden is aan de taal waarmee ze opgroeide, het Afrikaans: de taal van de onderdrukking, maar ook de taal die ze ’s ochtends las op het mueslipak, in de bus en in de krant. De taal waarin ze zit opgesloten, waar ze niet buiten kan spreken of denken, maar die ze in haar gedichten naar haar hand zet.
Dat wat Krog ooit als een beperking zag, maakte ze tot haar grootste kracht.
Voor Miranda July (p. 68-73) geldt iets soortgelijks: haar eigen ongemak in het aanknopen van sociale contacten bracht haar ertoe films, apps en een boek te maken die een brug slaan naar anderen.
Columniste Sheila Sitalsing is wars van cynisme. Dat komt misschien wel, vertelt ze in een interview met Greta Riemersma (p. 16-22), omdat ze opgroeide in Suriname en...