Het huis van C.O. Jellema

In de lange, donkere gang glanzen aan weerszijden grote pauwenveren. Bron­zen kraaien hangen aan touwen aan het plafond. Een Friese staartklok tikt luid. De wijzers staan op half zes, het is één uur ’s middags. ‘We hebben heel veel klokken. Eén daarvan doet het een beetje.’ Twee mannen staan naast elkaar. De een groot, een beetje gebogen, de ander klein met rechte rug. De lange man geeft een ferme hand, neemt mijn jas aan en verdwijnt achter een van de talloze deuren. Zijn partner gaat voor naar de keuken, waar een aangename geur hangt. ‘Beef tea en toast met kwai-olie, een smeersel van kweeperen, knoflook en olijfolie.’

Vanaf de weg was het monumentale huis nauwelijks te zien. Een hoge haag vormt de poort naar een andere wereld. In de strak geschoren voortuin schoot een fazant weg. De gastenkamer is beschikbaar en alle deuren staan open. ‘Je mag overal ronddwalen. Het is een plek die je langzaam op je in moet laten werken.’

Onder de beef...