‘Babeness’ in de klassieke muziek

Veertien of vijftien moet ik zijn geweest. Terwijl de pianoklanken versterven in het theater en het applaus klinkt, hol ik met een vriendin naar beneden om ons idool Ivo Pogorelich, de pianist met de wilde haren en de dramatische aanslag, op te wachten. We verschansen ons bij de artiesteningang en bespringen hem als hij door de gangen loopt. Hij ziet ons staan en zet het op een lopen. Zijn verstoorde blik maakt diepe indruk.

Na een lange tijd van afwezigheid trad Ivo Pogorelich begin mei weer op in Nederland en nu heb ik hem aan de lijn. ‘Ivo?’ Rustig blijven doorademen nu. Ik vertel hem over ‘ons’ akkefietje. Vanwaar die blik? Haat hij zijn publiek? Ai. Verkeerde openingsvraag. ‘Als je begint over haat, hang ik gelijk op. Als serieus musicus wil je beoordeeld worden op je muzikale prestaties, niet op wat je toevallig bij je geboorte aan looks hebt meegekregen. Ik heb er last van gehad. Te vaak ben ik weggezet als popster.’

Babeness, Ivo...