Tachtig procent van de Polen wil geen enkel contact met homo’s. In het Poolse stadje Rembertów deelde Arthur Japin flyers uit voor gelijke rechten en ging hij op pad met Hare Volmaaktheid, ook wel Tantetje genoemd, die geen man is en geen vrouw.

‘Extermineren moeten ze jullie!’
Een vriendelijk ogend dametje roept het plots woedend.
Samen met Woytek en Ushi deel ik flyers uit in Rembertów, iets buiten de Poolse hoofdstad, om mensen – heel voorzichtig – bekend te maken met de moeilijkheden waarmee homo’s te maken krijgen zolang hun rechten niet gelijk zijn aan die van hetero’s. Geen erfrecht, geen recht om bij hun stervende partner aanwezig te zijn. Over adoptie wordt in de folder nog maar niet gerept, met geen woord, omdat dat te heftige reacties zou oproepen.
‘Naar de hel gaan jullie toch!’ gilt de vrouw. Ze verscheurt het papier, loopt weg en trekt haar man aan zijn arm mee. Een jongeman wil de flyer niet eens aanraken en gooit hem met een schreeuw in de prullenbak alsof hij erdoor besmet zou raken. Omdat ik erbij ben met een camera blijft het bij schelden, spugen en het demonstratief weggooien van het voorlichtingsmateriaal, maar normaal kan het er heftiger aan toegaan.
‘Lesbo’s vind ik prima om te zien,’ lacht een man die staat te tanken, ‘vooral als ze flinke grote blote borsten hebben, maar als ik twee mannen zie die mekaar aanraken sla ik ze dood.’

Polen was het eerste democratische land van Europa. Het enige dat nooit een brandstapel heeft gekend. Al rond 1600 was er plaats voor alle volkeren en gezindten en bestond de bevolking voor maar liefst zestig procent uit allochtonen. Het humanisme werd er omhelsd. Erasmus genoot er zoveel aanzien dat hij schreef dat dit land van hem was.
Homo’s worden in Polen daarentegen door een grote meerderheid gezien als dieren die door Satan worden gezonden om de kerk te vernietigen. Een parlementariër opperde dat er kampen voor homo’s moesten komen en de burgemeester van de hoofdstad verbood de Gay Pride omdat homo’s obsceen zijn en hun aanblik kwetsend voor de gevoelens van andere burgers. Tachtig procent van de inwoners wil geen enkel contact met homo’s, ook niet als het hun eigen kinderen zijn. De Partij voor Recht en Rechtvaardigheid ageerde fel tegen een olifant die in de dierentuin homoseksueel gedrag vertoonde en de overheid overwoog de Teletubbies van de buis te halen omdat Tinky Winky een paars driehoekje op zijn hoofd heeft en een handtasje draagt.
‘Waarom wil je in zo’n land blijven,’ vraag ik overal in Polen, ‘als je leven ergens anders zoveel eenvoudiger zou zijn?’
‘Ik ben in Amsterdam geweest voor de Gay Pride,’ zegt Woytek.
‘Leuk hoor allemaal, het is een groot feest. Maar mij gaat het om het gevecht. Daar kan ik hele nachten dansen, maar ik hier kan ik echt een verschil uitmaken.’
‘Ik hou van mijn land,’ zegt Marta, die van school gepest is omdat ze lesbisch is. ‘Ik ben een enorme patriot. Ik hou van de mensen, ik wil blijven.’

*

‘Ik sta altijd aan de kant van de liefde.’ Jej doet een hangertje om met in glitterende steentjes het woord love. ‘Onvoorwaardelijk.’
Ik zit op zijn bed in een studentenkamertje in een van de vele grauwe kazerneflats van Warschau. Aan de muur foto’s van Paris Hilton en een spandoek met de tekst Utopia Forever.
‘De gewaarwording kwam heel plotseling, op een ochtend in 2005. Ik wist dat ik geen man wilde worden en ook geen vrouw. Die dag heb ik de naam die ik bij mijn geboorte meekreeg afgeschaft. Mijn vrienden noemen me Jej. Van Jej Perfecksynosc, Hare Volmaaktheid. Tantetje noemen ze me ook wel, want ik ben als een tante voor ze. Iemand die raad geeft en waar ze altijd terecht kunnen. Niemand hoeft van tevoren te bellen. Iedereen die hulp nodig heeft, kan daarvoor bij me komen. Ook al ken ik ze niet, ze mogen blijven slapen. Zonder dat ze bang hoeven te zijn dat ik iets van ze wil. Er is alleen dit eenpersoonsbedje, maar wie er ook in ligt, ik heb mezelf geleerd er een hele nacht naast te liggen zonder ze ook maar één keer aan te raken.’
‘Je bent een slangenmens.’
‘Ik houd niet van intimiteit. Diezelfde dag in 2005 heb ik de lichamelijke liefde afgezworen.’
‘Maar je lichaam heeft het toch nodig om te worden aangeraakt,’ zeg ik, ‘je ziel heeft het nodig om te worden aangeraakt.’
‘Is dat zo?’ Jej denkt na. ‘Ik heb intimiteit altijd vooral ervaren als een last. Het vrat energie. Ik werd er maar nerveus en ongelukkig van.’
‘Eigenlijk heb je er dus voor gekozen niet te hoeven kiezen?’
‘Het gaat niet om het een of om het ander. Ik wil geen vrouw worden. Helemaal niet. Het hoeft niet eens vrouwelijk te zijn. Het gaat er vooral om dat ik doe wat ik wil. Hoe vind je mijn nagellak?’
‘Ik heb wel eens betere gezien,’ zeg ik, want zijn nagelranden zijn afgebrokkeld en vlekkerig.
Zijn badkamertje staat barstensvol make-up.
‘Het meeste heb ik gekregen maar gebruik ik niet. Het maakt me niet veel uit hoe ik eruitzie. Het hoeft niet mooi te zijn als het maar anders is.’ Hij brengt donkere schaduw aan rondom zijn ogen. ‘Wil jij niet eens wat proberen?’

Ik pak zijn zwarte nagellak, lak drie nagels en stop dan weer. Zodra ze droog zijn, gaan we door zijn garderobe om een jurk voor hem uit te zoeken, maar ik mag er niet bij zijn als hij hem aantrekt.
‘Ik schaam me te erg voor mijn lichaam. Ik ben te dik. Niet zo dik als ik ooit was, maar toch, te dik.’
‘Hoe dik was je?’
‘100 kilo.’
‘Daar lach ik om,’ zeg ik. ‘Toen ik achttien was, woog ik 125 kilo.’
‘Uit verdriet?’
‘Is dat niet bij iedereen zo die te zwaar is?’
‘Way to go, girlfriend!’ roept Jej. Hoe verder hij zich omkleedt, hoe vaker hij zijn verhaal relativeert en doorspekt met zulke kreetjes.
‘Je was het dus al gewend dat iedereen voortdurend naar je kijkt, nietwaar?’
‘Altijd al,’ zegt Jej.
‘En ook al kijken ze niet meer, dat idee gaat nooit meer weg, hoe slank je ook ooit wordt.’
‘Nooit.’
‘Op een dag zoek je naar een manier om het om te draaien. Niet meer bekeken worden, maar jezelf laten zien. Zo krijg je de touwtjes weer in handen. Voortaan kies je ervoor jezelf aan anderen te tonen. Op jouw voorwaarden.’
‘Alleen nog laten zien wat je wilt laten zien. Ja, het geeft op een eigenaardige manier ook macht.’
‘Je kunt andermans perceptie manipuleren, maar niet hoe je naar jezelf kijkt.’
‘Omdat ik zo ontevreden ben over mijn lichaam, kostte het me ook altijd moeite om me voor iemand uit te kleden.’
‘Dus heb je toch gekozen. Je hebt ervoor gekozen het voor niemand meer te doen. Nu hoef je dat niet meer.’

Jurk en schoenen. Geen hoed vandaag, daarvoor is het te warm en vochtig, maar wel een haarband met daarop een toefje zwarte tule. Ook al zal niemand hem zo voor een vrouw aanzien, hij zal ook niemand ontgaan. Jej pakt een handtasje, sluit zijn voordeur en gaat me voor door de uitgewoonde gang het donkere trappenhuis in.
‘Is dit een drempel, een moment om moed te vatten?’ vraag ik als hij even aarzelt bij de voordeur.
‘Nooit over nagedacht, maar zo is het wel. Elke keer. Hier verlaat ik mijn eigen territorium en kan er van alles misgaan. Als er een groepje jongens staat, moet ik even heel diep ademhalen. Meestal blijft het bij wat roepen en naar me spugen.’
‘Vanavond zijn we samen,’ zeg ik en ik bied hem mijn arm.

‘Waar ben je over vijftien jaar?’ vraag ik als we in het restaurant zitten.
‘Dood. We gaan allemaal dood. Ik helemaal, het interesseert me niets. Ik hou ervan over de dood te praten. Mensen verwachten zoiets niet. Omdat ik altijd feest. Ik maak graag zo veel mogelijk van de dagen die ik heb, ik slaap maar vier uur op een nacht. Slapen is zo saai, vind je niet?’
‘Jawel, ik heb een hekel aan slapen. Altijd gehad.’
‘Zie je wel. Ik train mezelf er gewoon in elke nacht wat korter te slapen. Dat kan. En ga ik daardoor eerder dood, tant pis.’
‘Maar stel dat je toch langer leeft, al is het maar vijftien jaar, ben je dan nog steeds alleen?’
‘Dat zeker.’
‘Is er wel iemand die van je houdt?’
‘Ik heb een goede vriend. Wij delen alles samen en komen voor elkaar op als het nodig is. En mijn moeder houdt van me.’
‘Wat vindt zij van hoe jij je kleedt?’
‘Ze wist het niet, ze woont vijfhonderd kilometer hiervandaan, maar er was een schandaal, ik heb op een avond in een club gevochten met een beroemde Poolse filmster die aan me zat. Ze was dronken en trok mijn ketting kapot. Dan sla ik van me af. Toen zag mijn moeder mijn foto in de roddelbladen. Ze zei dat ik haar verschrikkelijk had teleurgesteld.’

‘Word oud,’ zeg ik als we afscheid nemen.
‘Dat heeft nog nooit iemand tegen mij gezegd.’
‘Je zal zien dat alles wat jou nu onoverkomelijk lijkt, uiteindelijk verschuift en dat heel veel dingen die jou nu bepalen, hun belang zullen verliezen. Je jeugd wordt minder belangrijk. De schaamte verdwijnt. Het perspectief wisselt voortdurend en elke keer komt er meer ruimte. Ik wil dat je de tijd krijgt om dat mee te maken, Jej, dus leef lang.’
‘Nou wie weet, misschien doe ik het voor jou.’
‘En als het zover is en je bent oud, denk dan nog eens aan me terug.’
Ik geef hem mijn paraplu en hij loopt weg door de regen, wiebelend op paarse halfhoge hakken. Het dikke jongetje van toen is nu een slanke schim, iel, die langzaam oplost in de gele weerschijn van het lantaarnlicht op het trottoir. Op zijn hoofd wiebelwiegt het plukje tule. Ik kan alleen maar hopen dat de liefde ook aan zíjn kant staat.

Dit verhaal komt uit de bundel Goed volk, reisverhalen en notities van Arthur Japin, die op 21 april is verschenen bij uitgeverij Magonia.