Even is hij de belangrijkste architect van het westelijk halfrond. David Adjaye is de hoofdontwerper van het nieuwe National Museum of African American History and Culture in Washington. Waarom werd juist hij uitgekozen voor deze prestigieuze opdracht?

Het moet David Adjaye heel veel pijn gedaan hebben, dat hij, architect van bibliotheken, architect van publieke gebouwen in kansarme, multi-etnische wijken, niet werd uitgekozen door Barack en Michelle Obama om de presidentiële bibliotheek in een Afrikaans-Amerikaanse achterstandsbuurt in Chicago te bouwen, terwijl hij het wel al tot finalist had geschopt en er in het Witte Huis al een paar keer over was komen praten.

Architect Adjaye stond samen met onder meer Renzo Piano op de shortlist voor de opdracht en was de gedoodverfde kandidaat. Niet alleen omdat zijn oeuvre mooi op de opdracht aansloot, ook omdat zijn persoonlijke geschiedenis verwantschap heeft met die van Barack Obama: geboren uit Ghanese ouders, op verschillende plekken in de wereld gewoond, een elite-opleiding genoten, trots op zijn afkomst en jong succesvol in een vak waarin dat niet gebruikelijk is. Maar de Obama’s kozen voor het architectenechtpaar Tod Williams en Billie Tsien uit New York. Zij gaan het 500 miljoen dollar kostende centrum vormgeven dat de presidentiële archieven gaat huisvesten en hoofdkantoor wordt van een non-profit stichting met Obama’s naam. Wat Williams en Tsien voor hebben op Adjaye: het zijn Amerikanen. De presidentiële bibliotheken zijn nog nooit gebouwd door een niet-Amerikaanse architect.

Opwinding

Maar vorige week was David Adjaye alsnog de belangrijkste architect van het westelijk halfrond: hij is de hoofdontwerper van het nieuwe National Museum of African American History and Culture in Washington. De opwinding over de opening door president Obama en bands als Public Enemy was volgens Amerikaanse media te vergelijken met die rondom de inauguratie van president Obama in 2009. Het is niet het eerste museum over de culturele geschiedenis van de Afrikaans-Amerikaanse gemeenschap in de Verenigde Staten, maar het is wel het meest definitieve en het allergrootste.

Na jarenlang door een Republikeinse senator uit North Carolina gedwarsboomd te zijn, zette George Bush uiteindelijk in 2003 zijn handtekening onder het plan. Het gebouw staat op een van de meest prestigieuze locaties in de Verenigde Staten, op de allerlaatste vrije plek op de Washington National Mall, het gebied tussen het Capitool en het Washington Monument, waar onder meer het Museum of American History en het American Museum of Natural History staan. De bovenste verdieping van David Adjayes museum, gebouwd op een plek waar vroeger slaven werden verhandeld, kijkt uit over het Witte Huis, het Washington Monument en Arlington National Cemetery. Het uitzicht maakt zo visueel duidelijk dat de Afrikaans-Amerikaanse geschiedenis in het hart van het nationale erfgoed hoort.

De collectie bestaat uit 40.000 objecten, deels gedoneerd door de Afrikaans-Amerikaanse gemeenschap, waarvan er nu 3.500 zijn tentoongesteld. In de bovenste zalen is ruimte voor Afrikaans-Amerikaanse prestaties in kunst, muziek, sport en het leger. De kelder van het gebouw is voor de slaventijd en de segregatie. Te zien zijn onder meer delen van een Portugees slavenschip, slavenhutten, de jurk die Rosa Parks thuis onder de naaimachine had liggen toen ze gearresteerd werd omdat ze weigerde haar plaats op te geven in de bus. Hartverscheurend is het kussensloop die de negenjarige Ashley van haar moeder Rose, een slaaf, meekreeg toen het jonge meisje werd verkocht. Er zat een handvol pecannoten in, en een vlecht van haar moeders haar. De kleindochter van Ashley heeft het sloop later geborduurd met de familiegeschiedenis. Rose had tegen haar kind gezegd: ‘It will always be filled with my love.’ Ze hebben elkaar nooit meer gezien.

Het National Museum of African American History and Culture in Washington. Foto: Alan Karchmer

Die container van vierhonderd jaar pijn, lijden, onrecht, uithoudingsvermogen en superieure prestaties is het belangrijkste waaraan David Adjaye in zijn carrière zijn naam zal verbinden. Het gebouw, dat op een omgekeerde pagode lijkt, is niet toevallig heel anders van uiterlijk dan de roomwitte neo-classistische culturele en politieke instituten eromheen. Het museum heeft net als veel van Adjayes gebouwen een donkere buitenkant. De bekleding van het dak bestaat uit opengewerkte metalen platen met een bronzen coating. Het is een verwijzing naar het ambacht van metaalbewerker dat slaven tijdens maar ook na hun gevangenschap uitoefenden in het zuiden van de Verenigde Staten. De vorm van het dak is geïnspireerd op Yoruba-cultuur uit het westen van Afrika, waar veel slaven vandaan kwamen. ‘A welcome rebuke to dead white man,’ schreef The Guardian daags voor de opening. En The New York Times: ‘It’s here at last, here at last. And it’s more than just impressive. It’s a data-packed, engrossing, mood-swinging must-see.’

Waarom moeten gebouwen voor arme mensen altijd zo lelijk zijn? Is schoonheid soms iets waar je alleen recht op hebt als je geld hebt?

Hemeltergende armoedigheid

Adjaye, twee dagen voor de opening vijftig geworden, heeft de Britse nationaliteit, maar is van Ghanese komaf. Zijn vader werkte als diplomaat en de eerste jaren van zijn leven woonde hij in Tanzania, Oeganda, Kenia, Egypte, Libanon, Ghana en Saoedi-Arabië. Toen zijn jongste broertje Emmanuel op vijfjarige leeftijd verlamd raakte, besloot vader Affram Adjaye een vaste betrekking te aanvaarden bij de Ghanese ambassade in Londen in de hoop op betere zorg en wat meer rust voor het gezin. Adjaye was elf. Twee dingen die de diplomatenzoon zich herinnert van die eerste periode in Groot-Brittannië: zijn verwondering over hoe provinciaal zijn nieuwe klasgenoten waren ten opzichte van de kosmopolitische mix van kinderen op de internationale scholen – racisme was nieuw voor hem – en de hemeltergende armoedigheid van Emmanuels dagopvang. Het eerste gebouw waar Adjaye een prijs voor zou ontvangen (‘Best project of the year in a British design school’) was het ontwerp voor een tehuis voor gehandicapten.

Adjaye is een heel rustig sprekende man, hij heeft een stem waarbij je je ogen even sluit, diep, sonoor, een bas, maar als hij het over bouwen voor minderbedeelden heeft, wordt zijn stem scherper. Waarom, vroeg hij in een gesprek met museumdirecteur Michael Govan van het Los Angeles County Museum of Art dit voorjaar, moeten gebouwen voor arme mensen altijd zo lelijk zijn? ‘Is schoonheid soms iets waar je alleen recht op hebt als je geld hebt?’

Het gesprek ging over Adjayes bekroonde sociale-woningbouwproject in Harlem, New York, met de naam Sugar Hill. Adjaye vocht tevergeefs om de ramen van de flats groter te krijgen, zodat er meer licht zou binnenvallen en je zittend het uitzicht kon zien, maar gemeentelijke woningvoorschriften verhinderden dat.

In Adjayes Suger Hill zijn ruimtes voor feestjes, er is een crèche voor 125 kinderen, een daktuin waar de bewoners groenten kunnen verbouwen. ‘Harlem arm, wat is arm? Ik kus de grond als ik daar kom!’ zei Adjaye in hetzelfde interview met Michael Govan. ‘Dit is een belangrijke wijk in de Harlem Renaissance geweest. Duke Ellington parkeerde zijn auto waar nu dit gebouw staat, Malcolm X leefde om de hoek. Hier ging je vroeger naartoe als je de krotten even wilde ontsnappen, er stonden rozenstruiken, je keek uit over de stad.’ Adjaye gaf het gegoten beton aan de buitenkant de decoratie van de Harlem Rose mee; als het regent, zie je het pas goed.

Met feestzaal, dakterras, crèche Sugar Hill, sociale-woningbouwproject in Harlem. Foto: Alan Karcher
Faillissement

Adjaye is allang een ‘starchitect’, hij ontwierp een huis voor acteur Ewan McGregor, voor modefotograaf Juergen Teller, voor voormalig secretaris-generaal van de Verenigde Naties Kofi Annan. Adjaye zit aan tafel bij Barack en Michelle Obama als David Cameron op bezoek komt, werkte met acteur Brad Pitt en komt over de vloer bij zangeres Alicia Keys. Toen het Nobel Vredescentrum in Oslo gebouwd moest worden, werd hem gevraagd een ontwerp in te sturen vóór de prijsvraag officieel begon.

Maar hij zit niet louter in het vak voor de glamour. Zijn bureau, Adjaye Associaties, dat vestigingen heeft in Londen, New York en Accra, besteedt een substantieel deel van zijn tijd en mankracht aan projecten in kansarme buurten of landen, met lage budgetten. Momenteel is hij onder meer bezig met een ziekenhuis voor kinderen met kanker in Gahanga, Rwanda, dat zo moet worden ingericht dat succesvolle westerse genezingsmethoden ook daar kunnen worden toegepast. Hij betaalt die klussen met commerciële opdrachten in Qatar, Moskou en Shanghai. Het heeft hem desondanks een paar keer op de rand van een faillisement gebracht.

Waar Adjaye op het agressieve af naar op zoek gaat, zijn opdrachten voor bibliotheken, liefst in achterstandsbuurten, omdat hij er de belofte in ziet van multifunctionele gemeenschapscentra waar wie dan ook op een toegankelijke manier aan informatie kan komen. In een arme, door criminaliteit geplaagde wijk in Londen maakte hij in 2004 een bibliotheek met als naam Idea Store. Het moest, zei Adjaye tegen Michael Govan, een centrum worden waar jonge mensen liever naar toe wilden dan naar Starbucks of McDonald’s. Niet een academisch rijtje planken, geen gesloten dozen met kennis, maar een plek waar alleenstaande moeders met hun kinderen konden gaan zitten lezen, tieners hun huiswerk konden maken, zeven dagen per week open, tot elf uur ’s avonds. Waar Adjaye op hamert, is democratiseren van kennis, democratiseren van informatie. Uitwisseling van ideeën. De bibliotheek trok na voltooiing 700.000 bezoekers per week.

Adjayes bibliotheek in een kansarme buurt in Washington, gebouwd op palen, net als de achterkant van de omringende tegen de heuvels geplakte huizen, heeft allerlei doorkijkjes van gekleurd glas, waardoor bezoekers worden gekaderd alsof ze onderdeel zijn van een schilderij. Ook dat is niet toevallig. ‘Ik ben gefascineerd door het uitlichten van het gewone,’ zei Adjaye tegen Govan. ‘Het gewone leven van gewone burgers wordt maar heel zelden uitgelicht, laat staan tot kunst verheven. Door zo’n omlijning van glas zien mensen zichzelf en anderen als iets bijzonders.’ Buurtkinderen werden uitgenodigd om het bouwproces met geschonken cameraatjes te fotograferen, en om het verslag daarvan in het voltooide gebouw te exposeren. Dat noemt Adjaye ‘ownership’.

In hetzelfde gesprek: ‘Architectuur is een kunstvorm die we kunnen en moeten inzetten voor sociale emancipatie. Het is het belangrijkste middel om het openbare leven mee te kunnen vormgeven, zeker in een wereld die heel snel vercommercialiseert en privatiseert. Elke vierkante centimeter van de ruimte die publiek is, zou dezelfde intensiteit moeten hebben als je nu in mooie publieke parken ziet, it should have that generosity.’

Zeldzaam welbespraakt

Dus zo gek was het niet, dat uitgerekend hij als hoofdontwerper werd aangesteld om samen met architect Philip Freelon en de Bond/Smiths-groep het meest prestigieuze museum van de Verenigde Staten te gaan bedenken. ‘Hij snapte precies wat ik wilde met dit project,’ zei museumdirecteur Lonnie Bunch III tegen The New Yorker in 2013 ‘Dat het niet slechts een museum voor zwarte mensen zou worden, maar een museum dat aanzet om mensen van de ene cultuur de ervaringen van mensen van een andere cultuur te helpen begrijpen.’

Het zal zijn kansen vergroten bij al die selectiecommissies dat Adjaye, in 2014 getrouwd met Ashley Shaw-Scott (1980) en vorig jaar vader geworden, zeldzaam welbespraakt is. Hij kan urenlang in uiterst precieze, academische bewoordingen over architectuur praten, en put daarbij uit een enorme kennis van de wereldarchitectuur en de internationale kunstwereld. Maar dat alles zo achteloos en vriendelijk dat je hem nooit van blaaskakerij verdenkt.

Kritiek, en die komt eigenlijk alleen uit de Britse pers, gaat altijd over Adjayes bouwkundige slordigheden. ‘Aan de details mag harder getrokken worden,’ schreef de architectuurrecensent Rowan Moore onlangs in The Guardian. De criticus zag ‘een gat tussen Adjayes principes over het publieke leven en de plekken waar het daadwerkelijk moet plaatsvinden.’ Adjaye zelf wijt praktische onvolkomenheden aan de ingewikkelde samenwerkingen tussen alle partijen en belanghebbenden.

De Idea Store, bibliotheek in een arme Londense buurt. Foto: Ed Reeve
Afrikaanse bouwkunst

Het gaat in publieke werken altijd om mogelijkheden creëren voor ontmoetingen met anderen, zegt Adjaye vaak. ‘It’s all about community.’ Amelie Klein is een curator voor de Vitra Design Stichting in het Duitse Weil am Rhein. Zij stelde samen met kunstenaar en curator Okwui Enwezor in 2015 de tentoonstelling Making Africa samen, voor het Guggenheim Museum in Bilbao, waarin ook werk van David Adjaye werd opgenomen. Het jaar daarvoor had Okwui Enwezor in Haus der Kunst in München een solo-tentoonstelling van het ‘sociaal-effectieve’ werk van de Brits-Ghanese architect georganiseerd. ‘Afrikaans’ aan Adjayes werk is volgens Klein dat hij architectuur wil gebruiken om samenkomst en samenspraak te organiseren. Als voorbeeld noemt ze het tijdelijke paviljoen dat Adjaye ontwierp voor een plein in Johannesburg waar dagelijks een miljoen mensen overheen lopen, maar waar geen enkele publieke voorziening was. Met The Pavillion, die onderdeel uitmaakte van de expo Making Africa, bood Adjaye de leden van al die verschillende etnische groepen een ontmoetingsruimte. De opening ervan ging gepaard met een seminar over ‘democratie en ruimte’; sleutelbegrippen in de architectuuropvatting van Adjaye.

Adjayes studie van Afrika gaf hem een nieuw idioom. Zijn missie werd: de techniek van het Westen naar Afrika brengen, de Afrikaanse esthetica de wereld over.

Maar ook in het uiterlijk van zijn gebouwen gebruikt Adjaye nadrukkelijk Afrikaanse motieven. ‘Hij heeft een esthetische taal die geïnspireerd is op die van het Afrikaanse continent,’ zegt Klein. ‘Hij grijpt terug op vormen en stijlen en motieven uit het idioom van de Afrikaanse bouwkunst.’ In het begin van zijn carrière reisde Adjaye in het weekend nog met vrienden naar Europese steden om oude gebouwen en monumenten te bezichtigen. Ook bracht hij een jaar door in Japan, om de architectuur te bestuderen van onder anderen Tadao Ando. Maar vanaf 1999 stortte hij zich op het continent waar hij geboren was. Hij wilde de stedelijke architectuur systematisch in kaart gaan brengen. Tien jaar lang fotografeerde hij krotten, kantoren, koloniale huizen, horeca en monumenten in de 54 hoofdsteden van Afrika. ‘Afrika heeft zich nu zo’n vijftig jaar kunnen bevrijden van koloniale ketens,’ verklaarde hij in een interview met The New Yorker in 2013, ‘en het is zichzelf nu aan het heruitvinden. Ik zag de aftakeling van de wereld waarin ik geboren was, en het begin van een nieuwe wereld.’

Megalomaan project

Wat hij ook zag: westerse architecten die op uitnodiging van overheden en internationale bedrijven modernistische kubussen neerplempten van glas en staal, zonder enige notie van het lokale klimaat, de omgeving, de mensen die het zouden gaan gebruiken.

De grondige kennismaking met wat voor het Westen nog steeds een onbekend continent was, leverde Adjaye niet alleen een omvangrijke Afrikaanse bouwportefeuille op, maar leerde hem ook een nieuw idioom. Zijn missie werd: de techniek van het Westen naar Afrika brengen, de Afrikaanse esthetica de wereld over. In The Guardian schrijft Rowan Moore: ‘Adjaye zegt dat zijn Afrikaans-Britse identiteit hem een ander perspectief geeft dan anderen in het vak: Mies van der Rohe heeft er een plaats in, net als Palladio, maar de leemconstructies in Mali net zo goed.’

Adjayes Urban Africa Project resulteerde in honderden foto’s, waarvan deze maand een nieuwe compacte uitgave is verschenen met de naam Adjaye Africa Architecture (2016, Thames & Hudson). Een diapresentatie van het megalomane project maakt onderdeel uit van de expo Making Africa, die vanaf 1 oktober in de Rotterdamse Kunsthal te zien zal zijn.

Design en architectuur uit Afrika zitten dankzij economische ontwikkelingen, de groeiende middenklasse en de verstedelijking in de lift. Het werk van modeontwerpers, grafisch vormgevers, industriële ontwerpers, architecten, striptekenaars en servicedesigners is door alle internetaansluitingen voor de wereld ontsloten geraakt. Ook de jaarlijkse Nederlandse What Design Can Do-conferentie stond deze zomer in het teken van Afrika. Amelie Klein en adviseur Okwui Enwezor wilden met hun tentoonstelling over Afrikaans design niet de hardnekkige clichés van lijden en drama, bonte kleuren, lachende gezichten en prachtige zonsondergangen benadrukken, maar verhaallijnen toevoegen. Een eindeloos aantal nieuwe associaties ‘maken’, zodat de krankzinnige diversiteit van het continent in het Westen eindelijk doordringt en een tentoonstelling over ‘Afrikaans design’ vervolgens net zo absurd zou overkomen als een tentoonstelling over ‘Europees design’.

Paediatric Cancer Centre in Kigali. Foto: Ed Reeve
Voorbeeld en een rolmodel

Adjaye heeft geen signature style, een kenmerkende eigen manier van bouwen. Toevallig is dat niet. Ten eerste is hij niet geïnteresseerd in originaliteit, ten tweede: wat is er voor lol aan om steeds hetzelfde te bouwen? ‘Het zou me dodelijk vervelen,’ zei hij in 2009 tegen een interviewer van Fast Company. Dat altijd maar je eigen handschrift willen doorvoeren staat haaks op wat Adjaye beoogt, namelijk de vorm aanpassen aan gebruikers en omgeving. Er zijn drie sociologen bij het bureau in dienst die daarover in het onderzoeksproces details verzamelen.

Adjaye heeft geen signature style. Ten eerste is hij niet geïnteresseerd in originaliteit, ten tweede: wat is er voor lol aan om steeds hetzelfde te bouwen?

Adjaye deelt die kenmerken met het Rotterdamse architectenbureau MVRDV. Jacob van Rijs, een van de drie oprichters, kent Adjaye enigszins, Adjaye zat in de jury toen Van Rijs benoemd werd tot honorary fellow van de Britse architectenbond. ‘Wat ik vooral opmerkelijk vind, is dat hij, net als wij, geen duidelijke stijl heeft. Misschien dat wij beiden meer ruimte geven aan factoren als context, functies en gebruikers in verhouding tot een meer formele aanpak.’ Het gevolg is volgens Van Rijs een ruimere stilistische variatie: ‘Davids werk blijft mij verrassen. Het nieuwe museum is een geweldig moment in zijn carrière,’ zegt Van Rijs. ‘Hij verdient dit ook, omdat hij niet alleen een zeer getalenteerde architect is, maar ook een bijzonder beminnelijk persoon. Hij is in ons vak een voorbeeld en een rolmodel. Er zijn in de architectuur namelijk nog minder mensen met een donkere huidskleur dan vrouwen. In die zin heeft onze discipline nog een aardig traject te gaan richting volledige kansengelijkheid.’

Tussen donker en licht

Wat Adjaye wél altijd doet, is contrast zoeken tussen donker en licht. Adjayes constructies heten Pitch Black, Dirty House of Your Black Horizon, ze zijn opgetrokken van zwart materiaal, en soms zijn zelfs de ramen aan de buitenkant zwart. Dat heeft met huidskleur te maken, beaamde Adjaye tegen de enkele interviewer die ernaar durfde te vragen (‘Ras,’ zei Adjaye in een interview met Fast Company, ‘is altijd de olifant in de kamer. In elke kamer. Ja, ik ben een zwarte architect.’) Maar de donkere verpakking benadrukt ook het licht. In contrast met zwart gaat het licht stralen, zei Adjaye tegen Michael Govan.

Of hij nu achter een strenge donkere gevel daklichten maakt voor een artiestenechtpaar in Londen, in samenwerking met kunstenaar Olafur Eliasson de zon terugbrengt tot een streep licht in een gitzwart paviljoen, of variaties aanbrengt in de dichtheid van metalen platen op het dak van het nieuwe museum in Washington, Adjaye is geobsedeerd door systemen die licht verspreiden. ‘Licht is mijn belangrijkste materiaal,’ zei hij dit voorjaar tegen Michael Govan. ‘Als ik al een stijl heb, dan is het die.’ Die van lichtvanger.

Adjayes tienjarige fotografische zoektocht ‘Urban Africa’ maakt deel uit van de tentoonstelling ‘Making Africa’ in de Rotterdamse Kunsthal, te zien vanaf 1 oktober.