We hadden elkaar één keer in levenden lijve ontmoet, na lang aandringen van Anils kant. Hij stuurde me twee keer hetzelfde boek, van hemzelf, en ik reageerde niet. De zonde van de acedia, de gemakzucht, de luiheid, die hij zo in het geheel niet kende. Gebelgde stem aan de telefoon: het was uiterst belangrijk dat wij elkaar zagen, hij had al mijn stukken uit De Groene Amsterdammer gelezen en begreep ze, begreep ik, veel beter dan ikzelf.

De afspraak vond plaats in een ongelooflijk modern café, althans voor 1986.

Hij was verbijsterd toen hij me zag: ‘Maar jij bent bruin.’ Daar wist ik niets op terug te zeggen. Er stonden toen nog geen auteursfoto’s bij stukjes, en ik had al mijn kroeshaar nog. Het leek net echt, en ik geloof dat ik door Anil ook ter plekke bruin werd.

De tweede keer ging ik naar het huis van die razend gedreven man, die lawines van taal over je uitstortte: over Stuart Hall, de Birmingham School, Naipaul, het neokolonialisme, het oriëntalisme, Bollywood, de...