Zitten twee Tsjetsjenen in de trein, zegt de één tegen de ander: ‘Wat een klereland is dit.’

Nou ja, één Tsjetsjeen en een andere Kaukasiër; de voertaal was Russisch. Ze wisten niet dat ik ze kon verstaan. Wat een klereland, zei de één tegen de ander, wat een volk van sukkels. Ze laten zich bestelen door Arabieren terwijl, wie zou deze meuk willen hebben, kijk nou, lelijk klereland.

We reden in een Sprinter door de polder. Ik probeerde me in m’n boek te verdiepen, maar las al vijf keer dezelfde zin. De één vertelde over een agent die hij een knal had verkocht, die als een kind op straat had liggen kermen en hem voor de rechter had gesleept. Maar zijn advocaat, dezelfde gast die voor zijn papieren ging zorgen, had ook gezegd dat het een lul was.

Klaar!

De ander knikte. Nederlandse dokters, dat waren pas echt fascisten. Vorige maand had hij spoedeisende hulp gekregen, en ze hadden het verkloot. Ze hadden ‘m opengesneden als een beest en toen op straat geschopt. Je weet...