Op de veerboot naar Robbeneiland werden altijd mensen zeeziek. De familieleden van gevangenen moesten benedendeks blijven. Het was er bedompt, er waren geen ramen. Eén keer had hij een kleine daad gesteld: hij ging op het dek zitten in de frisse zeelucht tussen de blanken. De schippers en de cipiers zeiden hem terug te gaan, maar hij weigerde zich te laten opsluiten. Uiteindelijk lieten ze hem met rust. Dat had hem goed gedaan.

Ik ontmoette hem 28 jaar geleden in Kaapstad. Zijn naam en andere details weet ik niet meer, omdat mijn aantekeningen later werden gestolen. Maar zijn verhaal is me bijgebleven. Hij zat op de binnenplaats van een doorgangshuis van de kerken voor familieleden van politieke gevangenen. Hij had zijn duffelse jas tot aan de kin dichtgeknoopt.

Het was juli, winter in Zuid-Afrika. Er woei een harde, koude wind door Tafelbaai. Hij maakte zich zorgen over het weer. Hij was bang dat het niet door zou gaan, dat hij onverrichterzake weer de veertienhonderd kilometer...