Deze maand tekent Peter van Straaten precies veertig jaar voor Vrij Nederland. Vrienden, collega’s, familieleden en Van Straaten zelf over het fenomeen ‘Peter’. ‘Het hele oeuvre van Peter van Straaten is een langlopende strip getiteld De Mens.’

Sullige man in krijtstreeppak, das losgetrokken, in slaap gesukkeld, benen op zijn bureau. Door het raam achter hem zie je bankgebouwen in elkaar donderen. Op het naambord bij zijn voeten: toezichthouder. Net zo’n man, gekwelde blik, speelt viool voor een bankgebouw. Voor hem een enorme hoed met daarin vier minuscule muntjes. Geen voorbijganger te zien. Man braakt treurig stemmende grafieken van beurskoersen uit in een wc-pot, een en al walging.

Ook de kredietcrisis is een onderwerp dat Peter van Straaten vindingrijk vastlegt in zijn politieke prenten in Vrij Nederland. Week in week uit komt hij zijn tekening ’s ochtends brengen op de dag dat het blad naar de drukker gaat. Met reigerachtige passen loopt hij de redactie binnen, overhandigt de prent aan de vormgever en begint aan de beloning die voor hem klaarligt: een fotokopie van de puzzel van die week. De gemiddelde lezer doet er een hele avond over, maar in tien minuten heeft hij hem ingevuld. ‘Cryptogrammen oplossen is een van mijn ondeugden.’ Stilletjes vertrekt hij weer.
Echtparenleed
Het begon allemaal in de herfst van 1968. Peter van Straaten: ‘Op een avond kwam ik café Scheltema binnen. Daar zat (oud-hoofdredacteur) Rinus Ferdinandusse. “Ik zie nooit meer een prent van Willem van Malsen in de krant,” zei ik. “Die is weg, naar Parijs,” antwoordde Rinus. “Wil jij?” In die tijd kon ik iets ellebogerigs hebben, ik was een redelijk ambitieus mannetje en zei: “Ja.”’
Op 30 november 1968 stond zijn eerste politieke prent in Vrij Nederland, een getekend commentaar op een financiële crisis van toen. De Franse president Charles de Gaulle dreigt verpletterd te worden door een reusachtige franc, de rotswand waartegen hij steun zoekt, brokkelt af onder zijn voeten. ‘Français et Françaises! Aidez-moi!’ roept hij wanhopig.

Dat is nu veertig jaar geleden. Inmiddels heeft Peter van Straaten (1935) een soort heldenstatus in Nederland. Iedereen kent zijn werk, of het nu uit de krant is – hij tekent al een halve eeuw voor Het Parool – uit VN of uit zijn gebundelde cartoons. Hij is overladen met prijzen, er waren talrijke exposities van alle genres die hij beoefent: politieke prenten, erotische tekeningen, schetsen over het literaire bedrijf, vogels, landschappen. Zijn vele paperbacks met cartoons over kleine ongemakken van het dagelijks leven, ‘er gaat niets boven echtparenleed’, zijn geliefd en de jaarlijkse Zeurkalender doet het goed.

Ook als schrijver manifesteert hij zich. Zijn vrolijke briefwisseling met Eelke de Jong en Rijk de Gooyer, drie bundels verhalen die hij voor Het Parool schreef, eenakters en het kinderboek Een jongen en zijn boom. Veel lof is er voor de beknopte, trefzekere onderschriften bij zijn cartoons. De schrijfster Doeschka Meijsing heeft eens in een recensie van ’t Is niks gedaan bekend hoe ze probeerde het geheim van Peters perfectie te doorgronden. Ze dekte de tekstregels af, bedacht zelf een zin, keek dan naar de tekst van Peter en zag waarom hij zo vreselijk goed is: ‘de weergaloze combinatie van tekenen én schrijven’. Ook de vele bundels over het slordige, met witte wijn overgoten en door handtastelijke mannen bevolkte leven van Agnes werden verrassend populair, al doet Peter van Straaten ze zelf af als ‘een soort edelkitsch’.

Rinus Ferdinandusse vatte Peters betekenis bondig samen in 1997, in de catalogus bij een grote overzichtstentoonstelling van zijn werk. ‘Vroeger, zo is bekend, had de Lagelander twee boeken in huis ter leringhe ende vermaeck: de bijbel en Jacob Cats. Nu, in deze visuele tijd, kan de Nederlander volstaan met voor zijn vermaak de omroepgids en voor zijn culturele weerstand het oeuvre van Peter van Straaten.’ Misschien slaat Peter van Straaten ook nog wel een nieuwe weg in. In interviews vertelde hij dat hij wel eens dacht aan een getekende roman. Ook een dagboek in Oost-Indische inkt leek hem wel wat. Tegen VN zei hij kort geleden dat hij graag een boek zou maken dat alleen over water gaat: ‘Met de pen, en dan al die golfjes en rimpelingen en spiegelingen. Een ambitieus plan.’ Nog ambitieuzer is zijn idee om zijn memoires vast te leggen, in welke vorm dan ook.

Voorlopig heeft hij nog zijn handen vol aan de karweien die hij elke week op zich neemt. Zijn dagelijkse cartoon voor Het Parool, incidentele opdrachten en zijn politieke prent voor VN. Al debuteerde hij in VN met een tekening over de Franse politiek, al snel besloten de hoofdredactie en hij dat hij zich alleen zou toeleggen op de binnenlandse politiek. ‘Ik vind buitenlandse politiek te ernstig. Ik wil in die prenten gewoon geintjes maken. Dat kan beter in de Nederlandse politiek.’ Aan die afspraak heeft hij zich gehouden. Op een enkele uitzondering na. Zo verscheen in het nummer gedateerd 15 november 2008, waarmee hij zijn veertig jaar bij VN vol maakte, op zijn vaste plaats op een rechterpagina voor in het blad een tekening van Barack Obama, net tot de nieuwe president van Amerika gekozen. Rechtsboven in het kader tekende hij een hand die met een ouderwetse passer een aureool trekt rondom het hoofd van Obama. Obama ziet er jeugdig en kwetsbaar uit, een zorgelijk streepje tussen zijn wenkbrauwen. Alleen zijn gezicht en zijn das zijn ingekleurd. Het lijkt alsof de tekenaar zijn hart vasthoudt voor te hoge verwachtingen.

Gemarineerd

Vriend en collega Jan Kruis (1933) is de maker van de bekende strip Jan, Jans en de kinderen en illustrator van Multatuli’s Woutertje Pieterse. ‘Het werk van Peter van Straaten had ik al gauw in de gaten. Zijn Vader & Zoon-strips vond ik prachtig, ook omdat ze een politieke inslag hadden. Ik begon de boekjes te verzamelen. Later, bij een of ander stripfestijn, kwamen we elkaar tegen. Dan praat je al gauw over waar je mee bezig bent. Hij heeft het graag over vakmatige dingen: met welk pennetje teken je, welk papier gebruik jij? Ik bewonder zijn manier van tekenen, virtuoos op een jaloers makende manier. Hij zet zijn pennetje ergens neer, begint, en dan staat het er. Ik werk moeizaam, maak eerst honderd schetsjes. Peter is een meester in het zwart-wit, dat is zijn sterkste kant. Toen VN een magazine werd, heeft hij een verfdoosje gekocht. Dat had niet gehoeven van mij. Op de jaarlijkse Stripdagen in Breda hadden we een vrolijk clubje, met Dick Matena en Martin Lodewijk. Twee dagen later zaten die drie nog in de kroeg. Toen Peter eindelijk thuiskwam, zei zijn vrouw Marijke: “Man, je bent gemarineerd.”

Jan Kruis woont in een boerderijtje in Drenthe. ‘Hij heeft hier met Els Timmerman, zijn tweede vrouw, een keer een paar dagen gelogeerd. Toen heb ik schetsen en foto’s van hem gemaakt. Later heb ik een portret van hem geschilderd, louter voor mijn plezier. Ik kies mijn eigen modellen uit. Peter heeft er niet voor geposeerd, wij werken beiden uit het hoofd. Hij heeft ook een keer een tekening van mij gemaakt. Mijn uitgever wilde mij daarmee verrassen ter gelegenheid van twintig of vijfentwintig jaar Jan, Jans en de kinderen. Ik sta aan de rand van een Hollandse boerensloot, tussen het riet, kijk in het water. Mijn spiegelbeeld wordt gevormd door mijn vijf Jan en Jans-karaktertjes. De tekening hangt boven mijn bureau.’

Peter heeft een fantastisch visueel geheugen, zegt Jan Kruis. Hij geeft een sterk voorbeeld. ‘In 1976 heeft hij een heel boek gemaakt, Uit mijn hoofd. Getekende herinneringen. Nauwgezet heeft hij daarin de tocht van en naar school in Arnhem vastgelegd: lanen, landschappen, huizen, straten, parken.’

‘Het leek mij boeiend,’ noteerde Peter van Straaten op de achterpagina van dat boek, ‘om na te gaan hoeveel en hoe nauwkeurig ik de dingen van vroeger uit mijn herinnering kon tekenen. “Uit mijn hoofd” wil zeggen dat ik geen foto’s heb geraadpleegd, noch dat ik naar de plaatsen die ik heb getekend, ben teruggegaan. (…) Ik durf niet.’ Het boek bevat nog meer opmerkelijke series: de kamers die hij in Amsterdam huurde toen hij studeerde aan de kunstnijverheidsschool, portretten van huisbazen en hospita’s, dronken kunstenaars en caféinterieurs. Dat moet in 2008 nog altijd in zijn hoofd zitten.

Mascha van Straaten (1962), enig kind uit het huwelijk van Peter met Marijke Vogt-Schmidt – ze waren achtentwintig jaar bij elkaar totdat beiden ‘in een doolhof’ geraakten en ‘elkaars slechte eigenschappen versterkten’ – spreekt vol vuur over haar vaders uitzonderlijke brein. ‘Hij heeft een fotografisch geheugen. Alles wat hij ziet, slaat hij op op een harde schijf. Die is megagroot. Elk gewenst moment kan hij daar iets uit tevoorschijn halen, in een gesprek of als hij tekent. Een olifantengeheugen. In zijn geest zit eigenlijk een computer avant la lettre. Als hij zijn memoires zou willen schrijven of tekenen, dan ligt al het materiaal daarvoor al klaar. Hij heeft er nooit van gehouden om mensen na te tekenen. Als hij iemand portretteert, dan uit zijn hoofd.’

Ze bekijkt Peters tekening van de deur van het huis van de tandarts in Uit mijn hoofd. Buitengewoon gedetailleerd, het portiek, de panelen, de compositie van de raampjes boven in de voordeur, het ranke hek. ‘En dat na dertig jaar. Heel bijzonder. Voor anderen moet dat verbluffend zijn. Ik heb ook zo’n ver teruggaand geheugen, zij het in iets mindere mate. Wat mij betreft: laat die memoires maar komen. Daar mag hij morgen mee beginnen.’

Katerige helletochten

‘Marten Toonder schreef mij in een van zijn brieven, enigszins korzelig, dat Peter een van de weinigen is die hij echt bewonderde. De schrijver én de tekenaar,’ zegt stripauteur Dick Matena (1943). Hij heeft het druk, legt de laatste hand aan het in beeld zetten van Elsschots Het dwaallicht, maar maakt tijd vrij om over Van Straaten te praten. ‘Peter is een echte schrijver, geen scenarist. Heel wat Nederlandse romanciers kunnen van hem leren hoe je dialogen schrijft.’ De twee tekenaars raakten bevriend in het jaar dat Van Straaten de Stripschapprijs kreeg, 1983. ‘Hij logeerde wel eens bij me toen ik nog in België woonde. Eindeloos in cafés hangen, nooit meer naar bed, katerige helletochten. Het was de tijd van het Grote Drinken. Daar heeft hij mooie tekeningen over gemaakt. Die tijd is nu voorbij.

Die memoires van hem zou ik graag zien. Dat wordt een heel dikke pil. Alles wat hij maakt, getuigt van zijn handschrift, ongelofelijk authentiek. Zijn politieke tekeningen bekijk ik wel, maar ik heb niet zoveel met politiek. Hij is moeiteloos de beste, hors concours. Heel goede ideeën, een simpele grafie. Hij is een meester van het minimale, met zo weinig mogelijk middelen zoveel mogelijk zeggen. Dat had hij vroeger ook al. Mijn vader was zo ontzettend dol op zijn boek Bij ons in het dorp, dat ik daar haast jaloers op werd. Dat is een van de beste satires die ooit door een politieke tekenaar zijn vervaardigd.

In zijn werk zit een onvoorstelbare hoeveelheid leven. Niet alleen in de mensen, ook in de lijntjes. Van particuliere dingen weet hij iets algemeens te maken. Het gaat over échte mensen. Voor mij was Agnes dat. Ik identificeerde me met haar, was razend omdat ze zich altijd door Arthur en al die andere mannen in de luren liet leggen. Zij verdienden zo’n lieve, kwetsbare vrouw niet. Ik zou wel eens een paar hoofdstukken Agnes in beeld willen zetten. Het verhaal schreeuwt er bijna om. Peter zou het, geloof ik, leuk vinden als ik dat zou doen. Van Arthur zou ik precies de druiloor maken die hij is. Van Agnes zou ik een aantrekkelijke, sensuele, een beetje vermoeide vrouw maken, met wallen onder haar ogen. Niet een cliché mooi meisje.’
Voor Matena is het duidelijk: ‘Het hele oeuvre van Peter van Straaten is een langlopende strip getiteld De Mens.’

Gulle zaaier

De titel van het jongste boek van schrijfster en psychologe Yvonne Kroonenberg (1950), Monogamie voor beginners, had bedacht kunnen zijn door Peter van Straaten. Net als de titel Meneer, als ik u zie heb ik zo’n zin in ruzie. Ze leerde hem kennen toen ze hem twintig jaar geleden interviewde voor het NVSH-blad Sekstant. Sindsdien zijn ze bevriend. ‘Peter en ik kunnen fantastisch over seks praten, en over geld. Dat laatste kun je bijna met niemand. Peter had schatten verdiend, maar dat was allemaal van de bv. Hij wist niet dat je daar niet aan mocht komen, ging als een gulle zaaier rond. Tot de boekhouder en de belastingdienst krachtig tussenbeide kwamen. Peter is een erg leuke man, een sieraad. Intelligent, belezen, altijd bezig zich ergens in te verdiepen. Hij houdt zijn mooie, scherpe blik, wordt niet zuur.

In ons werk willen we anderen in de lach doen schieten over al die slechtigheid alom. Hij heeft een bepaalde blik ontwikkeld voor menselijke zwakten. Die heb ik ook. Je kunt gezellig met hem roddelen, iemands eigenaardigheden bespreken met een mengeling van vertedering en weerzin. Bijvoorbeeld de spreekwoordelijke ijdelheid van Jeroen Krabbé. Peter slaat een verwonderde toon aan, vraagt zich oprecht af hoe het toch kan dat mensen zijn zoals ze zijn. Dat zie je terug in zijn tekeningen, ook in zijn politieke prenten.

Maar als hij een hekel aan iemand heeft, kan hij echt vals zijn, vilein.’ Dick Matena: ‘Peter roddelt graag, maar niet kwaadaardig. Petites histoires noem ik het. Hij zou een goede hoofdredacteur van een roddelblad zijn.’ Yvonne Kroonenberg: ‘Peter beseft niet hoe populair hij is. Heel anders dan bijvoorbeeld Ischa Meijer, die was almaar aan het lawaai maken, aandacht trekken, zich op de borst slaan. Peter is gecoiffeerd als vrouwen hem zien zitten, maar zou zich doodschrikken als zij de daad bij het woord zouden voegen. Er is een verschil tussen Peter als publiek persoon, het merk Peter, en hijzelf, het mannetje daarbinnen. Die twee hebben weinig met elkaar te maken.’

Cynisme

Er zijn families waarvan de leden al honderd jaar bankiers zijn. Sommige families brengen generaties winkeliers voort. Leden van de familie Bach speelden anderhalve eeuw een belangrijke rol in het muziekleven. En in de familie Van Straaten komt opmerkelijk veel tekentalent voor. Peter van Straatens grootvader had een voorliefde voor vogels en tekende ze ook. Net als zijn vader, die bovendien van boten en water hield, maar architect werd. Peter van Straaten: ‘Hij zat de hele dag achter zijn tekentafel, wij vonden het doodnormaal dat alle vijf kinderen ook tekenden. Dat was voor ons een vanzelfsprekend tijdverdrijf.

Wat ik beleefde, legde ik in schetsboeken vast, van mijn negende tot mijn negentiende. Als ik iets zie, sla ik het ergens in mijn hoofd op en ik tover het uit mijn hoofd weer tevoorschijn. Alles waar ik mee bezig ben, wordt omgezet in een beeld, een zin. Nog altijd. Naar voorbeelden werken is mij een gruwel.’ Van zijn broers werd er een, Gerard, professioneel illustrator, twee hanteerden de tekenpen als architect, en zijn middelste broer Rob, reclameman, die in zijn jonge jaren ook geducht tekende, is na zijn pensionering gaan schilderen en beeldhouwen.

Dochter Mascha van Straaten, die bij een bank werkt: ‘Ik kon vroeger leuk tekenen, had wat talent, maar ik wist dat ik nooit kon opboksen tegen mijn vader. Bovendien vond ik het een te onzeker bestaan. Maar mijn zoon Jasper kan het veel beter dan ik. Hij tekent en schrijft en maakt overal boeken van, net als mijn vader en zijn broers. Ook hij tekent vogels. Het zijn zeer bijzondere epistels voor een kind van elf. Ik stimuleer hem, zeg: “Laat dat opa Peter zien.” Peter is trots op hem. Jasper tekent fantasierijk, sprookjesachtig, en hij heeft ook dat gevoel voor cynisme van Peter. Hij is een denkertje, een wijs iemand voor zijn leeftijd. Er gaat veel door zijn hoofd, dat zie je aan zijn tekeningen. Jasper kan, net als Peter, plotseling bevangen zijn door inspiratie. Dan krijgt hij precies zo’n glazige blik. Zijn jongere zusje Simone tekent ook. Heel simpel, eenvoudige lijntjes en strepen, een beetje Dick Bruna-achtig. Maar je ziet meteen wat ze bedoelt.’

Moeite met voeten

Harmen van Straaten (1958) is de zoon van Peters broer Rob. Ooit werkte hij als jurist, maar al jaren is hij een gelauwerde illustrator van kinderboeken: ‘Ik word in Japan vergeleken met de Japanse gravurekunst.’ Hij schrijft ook jeugdboeken, en hij is de auteur van twee adolescentenromans.

Harmen: ‘Mijn vader leerde mij tekenen. Hij heeft voor mij mijn eerste olieverf gekocht, mij echt gestimuleerd. Ik teken uit de losse hand, maak nooit schetsen. Daarna kleur ik het in. Peter en ik waarderen elkaar, we schieten tegelijk om dezelfde mensen in de lach. Hij is ruimdenkend, genereus, een levensgenieter. Niet iemand die benauwd leeft. We zijn allebei heel gedisciplineerd. Peter vindt van mijn werk dat ik het handig in elkaar zet. We zijn beiden een meester in het verbergen van wat we niet kunnen. Ik heb, net als hij, moeite met voeten. Ik zet er gewoon iets voor, een koffer of een poes. Voor arceringen ben ik te slordig, dat lukt me gewoon niet. Als ik het een keer doe, lijkt het te veel op Peter. Dat is ook de reden waarom ik aanvankelijk voor het kinderboek heb gekozen, ik wilde niet met mijn oom vergeleken worden.’

Logisch, Dick Matena zei het al: ‘Peter is een machtige eik, het is moeilijk weg te komen uit de schaduw daarvan.’ Harmen: ‘Als ik Peter zou moeten tekenen, dan werd het een lange man met een ietwat gebogen rug. Hij staart in de verte en opeens valt zijn oog op een vogel. Peter tekent zichzelf af en toe, met zelfspot. In een cartoon bezoekt hij een chique party en een gedistingeerde dame zegt, als zij hem met zijn vrouw ziet binnenkomen: “Daar is Els, met haar staande schemerlamp.” Mooi, die relativering. Ik kan het goed met zijn vrouw Els, beeldend kunstenaar, vinden. Zij past op hem, heeft zijn leven structuur gegeven. Aan die memoires moet hij trouwens nooit beginnen. Ik kan me voorstellen dat hij het daar moeilijk mee heeft. Dat is niet leuk om te doen. Dan is je leven afgelopen.’

Peter van Straaten zelf is ambivalent over het idee. ‘Ik heb het er wel eens over gehad op een Frankfurter Buchmesse. Daar ontstond een plan: memoires in de vorm van een hele reeks namen op alfabet. Een mooie kapstok. Een uitgebreid namenregister, met hier en daar een plaatje, sprak mij wel aan. Bovendien zou ik wel eens met een aantal mensen willen afrekenen. Precies om die reden stel ik het ook uit. Maar niet af. Ik houd niet van conflicten. Het is raar, zo’n twintig jaar geleden was ik veel meer bezig met mijn verleden dan nu. Toen had ik nostalgische gedachten.

Dat is voorbij gegaan. Bovendien: Els vindt al een tijd dat ik het verleden nu maar eens op schrift moet stellen, getekend of anderszins. Mijn memoires, zo ik die ooit maak, zullen een boek worden met getekende beelden, uit mijn hoofd, zoals mijn boek Uit mijn hoofd. Het wordt in ieder geval geen strip als Bommel van Marten Toonder. Maar ik ben nu met andere dingen bezig. Els heeft voor haar kleinzoon Izzy grappige gedichtjes geschreven, ik maak daar tekeningen bij. Harmen zei: “Ga ermee naar een kinderboekenuitgeverij.” Daar zeiden ze: “Mooi, maar maak het in kleur.” Ik ben aan de slag gegaan, een hels werk. Els kijkt voortdurend over mijn schouder heen en zegt: “Daar moet nog een poes bij, en daar nog een.” Is er nog wel genoeg tijd?

Het archief in het hoofd van Peter zit stampvol. Daar zal nog van alles uitkomen. ‘Zo ik iets ben, dan ben ik een tekenaar,’ is zijn devies. ‘Ik moet tekenen om te voelen dat ik leef.’