Wanneer Vincent van Gogh niet een van de 651 brieven aan zijn broer Theo schrijft, maar een van de 22 aan zijn vijftien jaar jongere Franse collega Emile Bernard, is zijn toon net iets dwingender. Theo hoefde hij niet meer te overreden, maar Bernard wel, die heeft nog ‘geen duidelijk beeld’ van wat Rembrandt en de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw precies voorstelt.

Bernard krijgt op 30 juli 1888 niet alleen een lesje Hollandse schilderkunst, waarbij ‘diamanten’ als Frans Hals, Ter Borch, Van Ostade, Fabritius en Vermeer langskomen, maar ook een aantal schrijvers die Van Gogh bewondert. Bijvoorbeeld Zola en Balzac, ‘schilders van een maatschappij, van een werkelijkheid als geheel.’ Die roepen ‘zeldzame artistieke gevoelens op, juist doordat zij het hele tijdperk omvatten dat ze schilderen.’ Ze behoren tot ‘dezelfde familie van universele genieën’ als Daumier, Vélazquez, Delacroix en Millet. Waarbij Van Gogh opmerkt: ‘Mogelijk dat deze grote...