Wie drie exemplaren bezit van Baldassar Castiglione’s Il libro del cortegiano (1528) moet wel een bijzondere affiniteit hebben met waar de hoveling voor staat. De bezitter van die drie exemplaren, de Amsterdamse patriciër Jan Six, werd door Rembrandt in 1654 zo geschilderd dat hij door kon gaan voor een Hollandse versie van de hoveling, ook al was een hier geen echt hof om te kunnen hovelen.

Sprezzatura
Portret van Jan Six (1654), Rembrandt.

Zijn ongedwongen, minzaam naar de toeschouwer gekeerde houding, de achteloosheid waarmee hij zijn handschoen vasthoudt, de losjes over zijn schouder gedrapeerde cape, stralen precies uit hoe Castiglione zijn hoveling voor zich zag. Dat betekende, in Anton Haakmans vertaling van Het boek van de hoveling: dat men ‘in alles een zekere achteloosheid of, om misschien een nieuw woord te gebruiken, een zekere sprezzatura aan de dag moet leggen, waarmee men verbergt hoe knap men is en de indruk wekt dat men wat men doet en zegt, zonder moeite en bijna achteloos doet en zegt.’ Dit was de houding waarmee Six het grootste deel van zijn volwassen leven vertrouwd was, de tijd dat hij het initiatief nam tot het laten vertalen van Castiglione’s invloedrijke boek: De volmaeckte hovelinck.

Lees ookWie was Jan Six? Geert Mak zocht het uit26 augustus 2016

Maar toen Six in 1655 trouwde met Margaretha Tulp, de dochter van de man op Rembrandts De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp, werd alles anders. Tulp was, afgezien van een belangrijk en godvrezend bestuurder van de stad, een orthodoxe christen door wie Six zich snel liet beïnvloeden. Jan Six werd ‘een ander mens’, zoals Geert Mak in zijn biografie van Six schrijft. Weg de wereldse ruimhartigheid van de hoveling die alles schijnbaar makkelijk afgaat. Weg met de vrijmoedigheid. In plaats van de achteloze toewijding die nooit laat merken dat iets hem moeilijk afgaat, kwam het moeizame leven in de overtuiging dat mensen ‘onrein’ zijn, ‘wormen en stof’, die het Koninkrijk der Hemelen niet zullen bereiken zonder op het woord van God te vertrouwen. Dit was helemaal de wereld van Nicolaes Tulp.

‘Wie de ware kunst beheerst, wekt de indruk dat het geen kunst is.’

Er is geen beter voorbeeld van een iemand die aanvankelijk leeft in de geest van de sprezzatura dan Jan Six. Hij was de genieter en verzamelaar van kunst, degene ‘die van kindsbeen af de muzen eerde’, bevriend met Vondel en Jan Vos. Six raakte door zijn huwelijk in het ‘systeem Tulp’, wat inhield dat hij verschillende openbare ambten ging vervullen die hem min of meer door Tulp (die zelf onder meer burgemeester was) werden toegewezen, zoals ‘commissaris Huwelijkse Zaken’ en officier bij de schutterij.

Had Paolo D’Angelo maar iemand als Six genomen om in Sprezzatura, zijn boek over ‘Concealing the effort of art from Aristotle to Duchamp’, te illustreren wat het begrip inhoudt. Terwijl ‘sprezzatura’ toch vooral voor een mentaliteit staat, beperkt D’Angelo zich tot allerlei retorische en formalistische eigenschappen die er ook toe behoren, maar er niet de kern van uitmaken. De kern van sprezzatura is de psychologische, filosofische en morele houding die eruit bestaat dat men aan alles de zwaarte ontneemt zonder aan het inhoudelijk gewicht te tornen. Om dit paradoxale gaat het. Men kan zich grondig met iets bezighouden, maar de moeite die daarmee gepaard is gegaan hoeft op geen enkele manier in het resultaat zichtbaar te zijn. Zoals Castiglione zegt: ‘wie de ware kunst beheerst, wekt de indruk dat het geen kunst is.’

Geoefende nonchalance

D’Angelo staat eindeloos stil bij redenaars die verbergen dat het hen moeite heeft gekost de kennis en wijsheid te verwerven die ze aan het uiteenzetten zijn. Er ontstaat een hele woordenschat aan omschrijvingen van het begrip sprezzatura. Het is ongedwongen gemak, op de rand van gedachteloosheid, het is schijnbare moeiteloosheid, geoefende nonchalance, het is zelfverzekerde zorgeloosheid, het is denken en handelen als een geschenk van de natuur. Er zit geen berekening in, het is spontaan zonder impulsief te zijn. Het is nonchalance zonder nonchalant te zijn.

D’Angelo staat ook lang stil bij iets dat in vroeger tijden belangrijk werd gevonden: dat iets er niet kunstzinnig uit mocht zien. Het moest om de natuur zelf gaan. Het streven was realisme, een op een met de natuur en de werkelijkheid. Apelles dacht er zo over in de klassieke oudheid, en Caravaggio in de zeventiende eeuw. Niets, zei Caravaggio, geen verfstreek, behoorde hem zelf toe, die waren allemaal van de natuur zelf. Ook over tuinen werd zo gedacht. Vandaar dat de formele, Franse, strakke, geometrische tuin uit de gratie raakte en in de achttiende eeuw de wilde tuin werd verheerlijkt, zoals door Rousseau. De ‘moderne Engelse tuin’ was zo natuurlijk mogelijk.

Ontmythologisering is een vast onderdeel van de kunst geworden.

Dat het natuur moest zijn, en dat je niet mocht zien dat het kunst en kunstmatig was, is in vele opzichten een achterhaald idee geworden. Het is verdwenen met het idee dat kunst een afspiegeling van de werkelijkheid moest zijn. Men wil al heel lang weten dat iets ‘kunst’ en kunstmatig is: men wil het materiaal zien, men wil de ruwe ideeën zien, men wil de repetities meemaken. Documentaires over het maken van films of toneelstukken, ‘the making of’, hebben dezelfde status als het kunstwerk zelf gekregen. Ontmythologisering is een vast onderdeel van de kunst geworden. De ‘achterkant’ wordt even boeiend gevonden als de voorkant. De tegenstelling van sprezzatura, wat D’Angelo ‘affectation’ noemt, aanstellerij, is natuurlijk nog wel een negatieve eigenschap, maar is ook zelf weer tot een stijl verheven.

So you think you can sprezzatura?

Sprezzatura staat nu alleen nog voor een ideale houding, stijl en mentaliteit. Er is geen schrijver of kunstenaar die er helemaal aan voldoet. Vandaar dat het niet verstandig is om maar wat te strooien met namen van schrijvers en kunstenaars die er misschien aan beantwoorden. Dan moet diepzinnigheid en lichtvoetigheid zo paradoxaal zijn verenigd dat het is alsof de natuur zelf aan het werk is geweest.

Lees ookTony Judt (1948-2010) en de banaliteit van het goede7 augustus 2015

Maar als ik toch iets zou moeten noemen: ik denk bij sprezzatura aan de scherpzinnigheid van de Engelse essayist en politiek-historicus Tony Judt. Aan de tekeningen van Matisse. Aan de Maximen van La Rochefoucauld. Aan Politicus zonder partij van Menno ter Braak. Aan het Handorakel van Baltasar Gracián. Aan de Essays van Montaigne, al zijn die niet altijd met even geoefende nonchalance geschreven.

Zonder het daar zelf ooit over te hebben deed Ethel Portnoy als Amerikaanse in Nederland een gooi naar het ideaal van de sprezzatura. In haar literair-antropologische essays maakte ze aardige kennis van diepzinnige theorieën, gaf ze een verrassende betekenis aan dagelijkse verschijnselen, zag ze lagen die zich in de werkelijkheid verbergen, genoot ze van de verbanden die ze wist te leggen, en gaf het denken een morele functie.

Een van de weinige personages met een sprezzatura-allure uit de literatuur die D’Angelo noemt (maar niet uitwerkt) is de figuur van Saint-Loup in Terug naar de verloren tijd van Marcel Proust. De grootmoeder van de verteller Marcel is erg op hem gesteld, Marcel zelf trouwens ook. Hij beschouwt hem als een soort leermeester. Wat hem zo innemend maakt voor de grootmoeder is zijn natuurlijkheid, zijn soepele elegantie, ‘dat hij niet naar geld ruikt’ (hoewel rijk), zijn niet opzichtige kleding en zijn gebrek aan ‘airs.’ Deze mooie eigenschappen weerhouden Saint-Loup er niet van om iemand in een café zomaar een klap in zijn gezicht te geven als hij niet aardig is tegen Marcel. Hetzelfde met iemand die hem op straat in het donker oneerbare voorstellen doet.

Zelfs Shakespeare was bekend met sprezzatura, zoals blijkt uit Hamlet.

Sprezzatura heeft, vanaf het moment dat het begrip in het boek van Castiglione opdook, furore gemaakt. In Frankrijk leidde het tot de honnêtte homme en in Engeland tot de twijfelachtige figuur van de gentleman. Zelfs Shakespeare was bekend met het boek en het begrip, zoals blijkt uit Hamlet. Wanneer Hamlet is ‘geknakt door waanzin’ omdat hij niet weet wat hij moet doen met de moordenaar van zijn vader die met zijn moeder is getrouwd, spreekt zijn geliefde Ophelia zich over hem uit in bewoordingen die zo uit Het boek van de hoveling komen:

O, wat voor een nobele geest is hier verwoest!
Van hof en krijg en wijsheid oog, tong, zwaard,
De hoop, de roos die glans gaf aan de staat,
De spiegel van gedrag, gietvorm der zeden,
Het brandpunt van elks blik – volstrekt stuk, stuk!
En ik, de droefste en gebrokene aller vrouwen.
(Vertaling Gerrit Komrij)

‘Spiegel gedrag, gietvorm der zeden’: het innemende aan de sprezzatura-kandidaat is zijn gebrek aan ‘affectatie’, opdringerigheid, aanstellerij, zich breed maken. De grootmoeder van Marcel wist waar ze het over had want er lopen in Op zoek naar de verloren tijd heel wat andersoortige personages rond achter al te verfijnde façades.

Sprezzatura. Concealing the effort of art from Aristotle to Duchamp door Paolo D’Angelo is uitgegeven door Columbia University Press.