‘Welke kleur heeft de ziekte?’ vraagt mijn oom mij aan de telefoon. ‘Blauwgrijs’ zeg ik, zonder te weten waarom.

Het gifgroene virusdeeltje met de venijnig uitstekende punten dat we nu gebruiken, is een monstertje uit een horrorfilm uit de jaren 70. Zo eentje die na een goed eerste half uur lachwekkend wordt. Het volstaat niet als symbool, het is te cartoonesk en daardoor abstract.

Een virus veroorzaakt zowel diepe angst als ongeloof en schaamte. Diepe angst om net die tros bananen uit de supermarkt te pakken waar de virusdeeltjes smakkend en zachtjes grommend op een mens zitten te wachten, om – trippel trappel – fluks via de handen de neus in te schieten. En omdat het nogal ingewikkeld is je te wapenen tegen een onzichtbare vijand, die zonder enige motivatie je longen in brand kan steken.

Ongeloof omdat het moeilijk is ons te verhouden tot iets dat we niet kunnen zien. ‘Die lucht in dat bloesempark is toch helder genoeg. Zie de zachte regen van roze dwarrelende...