Toen op zondag, 20 juli, Nederland de oorlog begon tegen de volken van Java en Sumatra – (een ‘politionele actie’ met tanks en vliegtuigen IS een oorlog! Waarom dit schijnheilige getwist over een woord, als de zaak duidelijk is?) – kwam na de woorden van de minister-president, het Wilhelmus door de radio. Toen drong onweerstaanbaar in mijn herinnering die even zonnige morgen van de tiende mei 1940, toen Schiphol reeds brandde en tussen de alarmerende berichten over landende parachutisten de stem van onze koningin klonk, gevolgd door het Wilhelmus.

Ik stond toen alleen in een oud gebouw in de binnenstad van Amsterdam. Toen het volkslied uitgespeeld was, ontdekte ik, hoe ik blootshoofds en met natte ogen had meegezongen.

Van dat ogenblik af was het Wilhelmus voor mij een nieuw lied geworden, of liever, het had zijn oude betekenis herkregen. Niet de natie zonder meer, maar de natie “op gerechtigheid gegrondvest” was in het geding, niet de vrijheid, maar de vrijheid “als een vroom...