In Voyage en Hollande, het verslag van zijn verblijf in Holland op doorreis en na afloop van zijn bezoek aan Catharina de Grote, heeft Diderot het in 1774 over een reeks verdienstelijke Hollanders op het gebied van kunsten en en wetenschappen. Maar dan ineens, als een duveltje uit een doosje, staat daar: ‘De bevolking is bijgelovig en heeft een afkeer van filosofie en van vrijdenkerij op het gebied van godsdienst, maar toch wordt niemand vervolgd.’ Dat Hollanders, naast wat ze al geloven, ook nog bijgelovig kunnen zijn, hebben we de afgelopen twee jaar ruimschoots kunnen meemaken, maar dat ze een afkeer van vrijdenkerij hadden, dat klopt niet. Hoogstens wat autoriteiten en verklikkers bezondigden zich daar aan met de wet in de hand (dat men alleen in beslotenheid zijn geloof mocht belijden, binnenshuis en in schuilkerken). Ook klopt het niet dat Hollanders niet van filosofie hielden, dat blijkt wel uit Denkers en dwalers, Erno Eskens Geschiedenis van de filosofie in de Lage Landen.

De eerste grote Nederlandse denker was een filosoof en geen theoloog: Siger van Brabant (1240-1281). Over het verschil tussen de theoloog en de filosoof ging het al meteen. Studerend in Parijs dat onder verscherpt toezicht stond vanuit Rome (met de in 1206 opgerichte inquisitie achter de hand), hield Siger vol dat de filosofie niet de dienstmaagd van de theologie was. Het was een zelfstandige wetenschap, aan niets ondergeschikt. Dat had hij begrepen uit de eerste geschriften van Aristoteles die in die tijd werden vertaald (op instigatie van Thomas van Aquino). Uit dit conflict kwam de zogenaamde ‘universaliënstrijd’ voort die model ging staan voor de terugkerende vetes tussen de kerk en de niet-kerk, tussen geloven en denken, tussen dogma’s en onderzoekende wetenschap. De inzet was de vraag waar onze algemene begrippen vandaan komen, zoals ‘boom’, waarmee alle individuele bomen aangeduid worden. Plato stelde dat we deze begrippen kennen omdat ze opgeslagen liggen in de ideeënwereld. Daarmee hebben we kortstondig kennisgemaakt voor onze geboorte. Daardoor kunnen we afzonderlijke dingen, zoals bomen, in ons aardse bestaan herkennen. De christenen herkennen dit, want hun hemel is de christelijke variant van Plato’s ideeënwereld.

De strijd om de status van de filosofie zorgde voor de eerste grote polemiek: die tussen Siger van Brabant en Thomas van Aquino.

Siger schaarde zich achter Aristoteles volgens wie algemene begrippen niet een hemelse, maar een aardse oorsprong hebben: we leiden het begrip ‘boom’ af van de afzonderlijke bomen. Wij als mensen geven die boom de naam boom, we zijn naamgevers, nominalisten. Die naamgeving komt niet uit de hemel, maar door rationeel te denken.

antiqua versus moderna

De strijd tussen Siger en Thomas van Aquino in de late middeleeuwen is de moeder van de polemieken en staat model voor de strijd die in de komende eeuwen zal gaan tussen de ouden en de nieuwen, tussen behoudenden en vernieuwers, tussen gelovigen en onderzoekers, tussen het lot en de vrije wil. In de middeleeuwen wandelde je op de via antiqua als je geloofde en behoudend was, op de via moderna wanneer je je verstand gebruikte en vrij wilde zijn. Dit verschil komt steeds terug: elke keer moet de vernieuwing en de ontwikkeling van wetenschap en kennis veroverd worden op de conservatieve kerk. Parijs en Leuven werden bolwerken van behoudzucht waar de ideeën van ‘moderni’ als Marsilius van Inghen, Johannes Buridanus en William van Ockham niet onderwezen mochten worden. De ‘ongodist’ Buridanus liet al twee eeuwen voor Copernicus het heliocentrische wereldbeeld achter zich. Hij bedacht ook de ezelsbrug, een manier om stapsgewijs correct te redeneren. Waarnemen, onderzoeken en eigen ervaring stonden tegenover de christelijke metafysica: het geloof in engelen, het effect van bidden, van wonderen, nederigheid en vertrouwen in de voorzienigheid.

De ‘filosofie’ was de verzamelnaam voor het denken dat tegen de kerk en de daarbij horende dogma’s inging. De filosofie was een onderdeel van het opkomende Renaissance-denken zoals dat vanuit de Groningse Aduarderkring werd beoefend door originele geesten als Rudolphus Agricola en Wessel Gansfort (1419-1489). Agricola, schrijft Eskens, brak met de ‘scholastieke wezenslogica die alleen maar tot verstarring en eindeloos geouwehoer over wezenskenmerken’ leidde. Die gerichtheid op het wezen ging ten koste van het empirische onderzoeken. Het Renaissance-denken liet het zwaarmoedig christelijke memento mori, gedenk dat je sterfelijk bent, achter zich en verving het door het vanuit Italië komende ‘pluk de dag’: carpe diem. Gansfort kreeg de bijnaam magister contradictionis, meester van de tegenspraak, omdat hij nog voor Erasmus de winkel waar je aflaten kon kopen belachelijk maakte.

Het blijft verbijsterend om te zien hoe geboden, boeken, regels en dogma’s als onzichtbare dwangbuizen om mensen werden gezet.

De geschiedenis van de filosofie in de Lage Landen is de geschiedenis van de ontworsteling aan de beperkingen die de religie steeds wilde opleggen aan het vrije denken en onderzoeken. Het blijft verbijsterend om te zien hoe geboden, boeken, regels en dogma’s als onzichtbare dwangbuizen om mensen werden gezet. Ze zijn hun leven niet zeker. Van zulke angstige levens geeft Eskens een aantal sprekende voorbeelden, zoals dat van de vroeg verlichte geest Adriaen Koerbagh (1632-1669). Brisante teksten werden doorgaans anoniem of onder pseudoniem geschreven en gedrukt. Niet door Koerbagh, die zijn ‘explosieve’ boek met de bedrieglijk zoete titel Een bloemhof van allerley lieflijkheyd sonder verdriet onder eigen naam uitbracht. Hij keerde zich tegen wonderen ‘omdat er niets tegen of boven de natuur kan geschieden’. Jezus kon volgens Koerbagh geen God zijn en de Drie-eenheid was puur bijgeloof. De verhalen over de zondvloed vond hij onzin. Net als Spinoza kon hij zich geen persoonlijke God voorstellen. Gevolg: ze achtervolgden hem tot in Culemborg waar zijn nieuwe boek werd gedrukt. Maar de Utrechtse drukker ging het boek zelf lezen en schrok zich lam. Een ‘vriend’ vertelde de ketterjagers tegen betaling van 2000 gulden waar ze Koerbagh konden vinden. Hij werd veroordeeld tot tien jaar en bezweek na een jaar in het Rasphuis.

Koerbagh bezweek, Franciscus van den Enden werd opgehangen. De leermeester van Spinoza had in zijn Vrije politieke stellingen het opgenomen voor de democratie en voor de wijsheid van de burgerij. Hij keerde zich tegen Machiavelli en Thomas Hobbes. Omdat Van den Enden zijn boek onder pseudoniem uitgaf ging hij vrij uit, maar als leraar van de Latijnse school in Amsterdam (‘een oord des verderfs’) werd hij ‘ongodist’ bevonden en kreeg een doceerverbod. Hij droomde over een tirannenmoord op Lodewijk XIV die in 1672 de Republiek is binnengevallen en zijn droom van de democratie kapot heeft gemaakt. Daarna (een eeuw te vroeg) wilde hij een revolutie in Frankrijk starten. Hij wilde Holland losweken uit het rijk van Lodewijk XIV. In Frankrijk werd hij gezien als subversief en opgepakt. Na een openbare marteling eindigde hij aan de galg op de Place de la Bastille.

onbekommerd

Erno Eskens heeft Denkers en dwalers onbekommerd geschreven met een ruim idee voor ogen van wat filosofie is. En terecht, daardoor is het een levendig boek dat raakt aan van alles. Alles wat met het leven en het denken te maken heeft valt onder filosofie. Dus zowel de dames Wolff en Deken als Bolland, zowel Krishnamurti als Herman Dooyeweerd, Johan Huizinga, Bart de Ligt, F.J.J. Buytendijk, de metableticus J.H. van den Berg, Anil Ramdas, Belle van Zuylen, de patriot Gerrit Paape, de wiskundige L.E.J. Brouwers, Carry van Bruggen tot moderne devoten in de middeleeuwen als Geert Groote en Thomas à Kempis. Verrassend zijn de vier pagina’s die Eskens wijdt aan Tan Malaka, een onderlegde vrijheidsstrijder in Nederlands-Indië die scholen voor arbeiderskinderen opzette en zich aansloot bij de Communistische Partij van Indonesië. Hij schrijft in 1925 Naar de Republiek Indonesia en wordt een volksheld. In zijn boek Madilog combineert hij communisme met een geseculariseerde islam. Van idealisme moest hij niet veel hebben: ‘Oprechte motivatie voor verandering komt voort uit aardse zaken als gebrek aan bezit, voedsel en zorg’.

Wanneer na de Tweede Wereldoorlog de secularisatie inzet is het definitief gedaan met de twee kemphanen, de via antiqua en de via moderna. De oproep tot oecomene tijdens het Vaticaans Concilie in 1965 heeft die tegenstelling tot het verleden gemaakt. De via moderna heeft aan het langste eind getrokken, ten gunste van iedereen die enigszins zelfstandig wil denken. Maar de geschiedenis van de filosofie in de Lage Landen is er wel eeuwen door getekend. Omdat Eskens filosofie in Denkers en dwalers zo ruim opvat is de relevantie van de via moderna in de filosofie in het bestaan goed te zien. Ze raakt aan alles en wil aan alles raken.

Denkers en dwalers. Een geschiedenis van de filosofie in de Lage Landen door Erno Eskens is uitgegeven door ISVW Uitgevers.