Het is altijd weer hartversterkend om te lezen over Anna Maria van Schurman (1607-1678). Dat zij negen talen sprak, afgezien van Frans, Duits, Latijn en Engels, ook Ethiopisch, Turks en Aramees. Dat zij de Engelse feministe Mary Wollstonecraft, schrijfster van het boek Pleidooi voor de rechten van de vrouw, beïnvloedde. Dat ze de vriendschap genoot van haar knappe tijdgenoot Anna Roemers Visscher, die toen ze dertien jaar was over haar dichtte: ‘Die ik acht en’ die ik minne/Die ik hou voor mijn vriendinne’.

Die een ‘dissertatie’ schreef ‘over de geschiktheid van het verstand van vrouwen voor de wetenschap’. Die ‘het juweel van de geleerde vrouwen’ werd genoemd. Die graag ‘logische betogen’ hield, zoals dit syllogisme: ‘Wie van nature het verlangen heeft naar kunsten en wetenschappen, is ervoor geschikt. Vrouwen hebben dat verlangen. Dus zijn ze ervoor geschikt’. Die omgang had of correspondeerde met Constantijn Huygens, René Descartes, John Locke en Elisabeth van de Palts. En die in Utrecht achter een gordijn naar de colleges van de gereformeerde theoloog Gisbertus Voetius luisterde omdat vrouwen niet aan de universiteit werden toegelaten. Die zo goed kon tekenen, schilderen en etsen dat Arnold Houbraken in zijn Grote Schouwburg (1718) over haar schreef ‘dat alle gaven van het vernuft zich tegelijkertijd in haar manifesteerde als in niemand anders’. Dat ze bij de hier afgedrukte gravure van zichzelf schreef: ‘Gij ziet mijn wezen op dit tafereel gemaald/Uw gunst voltooit het werk, indien er kunst aan faalt’.   

Maar dit opwekkende leven loopt helaas uit op een teleurstelling. Anna Maria van Schurman ging zich steeds meer thuis voelen bij de gedachtewereld van Voetius. Die maakte van Utrecht een bolwerk van gereformeerde orthodoxie, bekend als de Nadere reformatie. En dat was haar nog niet puriteins genoeg: ze sloot zich in 1666 aan bij de Franse predikant Jean de Labadie, wiens sekte uiteindelijk in het Deense (nu Duitse) Altona neerstreek en mede onder haar leiding geheel zelfvoorzienend werd. Tot Labadie in 1674 overleed en de labadisten uiteenvielen.  

De ‘wetenschappen’ waar Anna Maria van Schurman zich voor interesseerde betrof niet de wiskunde, de medicijnen of de astronomie, maar de theologie en de filosofie. Vandaar dat Anna Maria opvalt tussen een gezelschap van zesentwintig schrijvers van boeken die grote impact hebben gehad, die, met andere woorden, ‘geschiedenis hebben geschreven.’ Dat zijn vooral empiristische wetenschappers, kenners van het zeerecht, biologen, taalkundigen, anatomen, staatsrechtgeleerden, archeologen, historici en juristen.   

Op het eerste gezicht is het gekkenwerk om slechts zesentwintig boeken te kiezen wanneer er wel honderden in aanmerking komen. Die zesentwintig zijn moeiteloos aan te vullen, van de Encyclopédie van Diderot en d’Alembert tot Fukuyama’s Het einde van de geschiedenis, van Van der Capellen tot den Pols Aan het volk van Nederland, tot Spinoza’s Ethica en Max Havelaar. Al hadden de samenstellers ze alleen maar in een lijst van zo’n tweehonderdvijftig genoemd – zo’n inventaris van cruciale boeken bestaat bij mijn weten niet.  

Boeken met evidente historische charmes

Deze boeken maakten niet alleen geschiedenis, ze hebben zelf ook een geschiedenis. Vóór de algemene relativiteitstheorie van Einstein helemaal compleet was gingen er zo’n dertig jaar overheen, jaren waarin Einstein vaak ‘in het donker’ tastte, en met hem degenen die (vooral in Leiden) met hem mee dachten (Ehrenfest, Lorentz, De Sitter, Fokker). In het interbellum werd Einstein in Duitsland vanwege zijn ‘joodse theorie’ uitgemaakt voor ‘publiciteitsgeile hond’. In 1933 verhuisde hij daarom naar Princeton. Voor Einstein was de theorie een zuiver wetenschappelijke aangelegenheid: hij verwachtte weinig concrete toepassingen. Maar dat pakte anders uit. De kern van de theorie, ‘de gekromde ruimtetijd’, werd noodzakelijk voor elk navigatiesysteem. Zonder was je ‘binnen de kortste keren de weg kwijt.’

Bijna elk geschiedenis makend boek heeft wel iets controversieels. Descartes beweert in zijn Discours de la méthode (1637) dat iedereen over gezond verstand beschikt. Zou het? Het enige probleem zou zijn dat we ongelijk aandacht besteden aan het gebruik van het gezond verstand. Elk geschiedenis makend boek heeft ook zijn poëtische kanten. Dat is te zien aan Horologium Oscillatorium, het boek waarin Christiaan Huygens in 1673 zijn uitvinding van het slingeruurwerk beschrijft. Dat was de eerste klok waarin Huygens zijn uitvinding van de seconde toepaste, het altijddurende kleine parmantige stapje voorwaarts. Daar was hij de uitvinder van.

Emotie komt ook bij geschiedenis schrijven te pas. Toen Caspar Reuvens in 1818 in Leiden zijn oratie Lofrede op de archeologie hield zei hij dat samenwerking met andere disciplines, met name geschiedenis en de letteren, essentieel zou worden. Dat liet zich mooi illustreren met een opgraving waarvan de architect Giuliano da Sangallo in 1506 getuige was in de omgeving van de Santa Maria Maggiore in Rome: toen daar uit het zand menselijke torso’s te voorschijn kwamen waar omheen slangenlijven gekronkeld waren riep hij, kenner van Plinius’ Naturalis historia: ‘Dat is de Laocoön waar Plinius het over heeft!’ 

Ze namen risico’s, zoals Christiaan Snouck Hurgronje toen hij in 1884 naar Mekka ging, een stad die uitsluitend voor moslims toegankelijk was.

Hoe mager als aantal ook, de zesentwintig boeken afzonderlijk hebben allemaal hun evidente historische charmes. De schrijvers zijn stuk voor stuk pioniers in hun vak: Galilei (de kosmos), Grotius (het zeerecht), Linnaeus (het systeem in de natuur), Huizinga (de middeleeuwen), Boerhave (de elementaire geneeskunde), Anton de Kom (zijn boek Wij slaven van Suriname). Ze namen risico’s, zoals Christiaan Snouck Hurgronje toen hij in 1884 naar Mekka ging, een stad die uitsluitend voor moslims toegankelijk was. Om uiteindelijk zijn boeken te kunnen schrijven moest hij zich voordoen als moslim. Met de heimelijke foto’s die hij maakte ontsloot hij een voorheen onbekende heilige stad voor de wereld.  

Een ander die zijn nek uitstak was de staatsrechtgeleerde Thorbecke die in 1848 zijn voorstellen deed voor het herzien van de Grondwet. Hij deed twaalf voorstellen, toegelicht in zijn Bijdrage tot de herziening der Grondwet. In zijn voorstellen maakte Thorbecke ‘in één klap een einde aan het oude monarchale stelsel.’ Koning Willem II werd in één nacht van conservatief liberaal. Voor de regering, de Eerste en de Tweede Kamer was het met die voorstellen ‘meloenen doorslikken’, want Thorbecke wilde niet dat er aan geknabbeld werd, die waren ‘een ondeelbaar, samenhangend geheel’.   

Excentrieke verzameling

Boeken die geschiedenis schrijven hebben niet zelden iets buitennissigs. Dat kun je wel zeggen van het Museum Wormianum, het boek uit 1655 dat model zou gaan staan voor de ‘Wunderkammer’. Het werd genoemd naar de samensteller, Deense hoogleraar en verzamelaar Ole Worm. Dit museum had de vorm van een boek, maar was wel gebaseerd op Worms eigen verzameling van alle mogelijke verzamelingen: stenen, schelpen, pijlen, opgezette vogels, gedroogde vissen, schedels, slangenhuiden, insecten, gereedschappen, koraal, metalen.

Worm was een uitgesproken empirische wetenschapper die vond dat men alles vast moest kunnen houden of met eigen ogen moest kunnen zien. Hij bezocht de vermaarde Wunderkammer van Maurits van Hessen-Kassel, van Ferrante Imperato in Napels en van de arts Bernardus Paludanus in Enkhuizen. Hij was een Europese wetenschapper die alle universiteitssteden van Europa bezocht en met name goede banden had met Leiden en zijn daar gevestigde uitgever Elzeviers. Hij ontmythologiseerde de hoorn van de eenhoorn. Dat was in werkelijkheid, zoals te zien op de gravure van het Museum Wormianum, de tand van de narwal, een arctische tandwalvis, bekend als ‘de eenhoorn van de zee’. 

In zijn nawoord schrijft universiteitshistoricus Pieter Slaman iets dat niet iedereen zal hebben opgemerkt aan het Leiden van de afgelopen zeventig jaar: in de tweede helft van de twintigste eeuw heeft Leiden volgens Slaman ‘een wonderbaarlijke verandering’ doorgemaakt: ‘Het eeuwenoude Leiden van handelsmarkten, werkplaatsen en fabrieken verdween grotendeels uit zicht. Het “geleerde Leiden” kreeg de hoofdrol.’ De grootste economische sectoren van de stad gingen hun kracht in die jaren zelfs putten uit kennis en wetenschap: dienstverlening, onderwijs en onderzoek, speciaal gericht op gezondheid, zoals in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Dat Leiden eeuwenlang vooral geassocieerd zou zijn met ‘handelsmarkten en werkplaatsen’ verbaasde mij. Ik zou vanaf 1575 eerder gedacht hebben aan geleerdheid, lakens en corpsballen, in die volgorde. Zeker is dat Boeken die geschiedenis schreven aansluit bij dat nu zo ‘geleerde Leiden’. 

Boeken die geschiedenis schreven door Kasper van Ommen & Garrelt Verhoeven (red) is uitgegeven door Athenaeum-Polak & Van Gennep.  

De tentoonstelling Books That Made History is tot 4 september in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.