In Voyage en Hollande, het verslag van zijn verblijf in Holland op doorreis en na afloop van zijn bezoek aan Catharina de Grote, heeft Diderot het in 1774 over een reeks verdienstelijke Hollanders op het gebied van kunsten en en wetenschappen. Maar dan ineens, als een duveltje uit een doosje, staat daar: ‘De bevolking is bijgelovig en heeft een afkeer van filosofie en van vrijdenkerij op het gebied van godsdienst, maar toch wordt niemand vervolgd.’ Dat Hollanders, naast wat ze al geloven, ook nog bijgelovig kunnen zijn, hebben we de afgelopen twee jaar ruimschoots kunnen meemaken, maar dat ze een afkeer van vrijdenkerij hadden, dat klopt niet. Hoogstens wat autoriteiten en verklikkers bezondigden zich daar aan met de wet in de hand (dat men alleen in beslotenheid zijn geloof mocht belijden, binnenshuis en in schuilkerken). Ook klopt het niet dat Hollanders niet van filosofie hielden, dat blijkt wel uit Denkers en dwalers, Erno Eskens Geschiedenis van de filosofie in de Lage...