De dood van de Schotse filosoof David Hume (1711-1776) zat logistiek goed in elkaar. Toen hij eenmaal wist dat de ziekte van zijn darmen niet meer te genezen was besloot hij kalm maar gretig naar zijn dood toe te werken. Omdat het nog wel wat weekjes zou duren was er alle ruimte om zijn vrienden James Boswell, Samuel Johnson en Adam Smith te ontvangen. Boswell wilde dat zelf ook graag. Hij wilde wel eens zien of Hume nog steeds de stijfkoppige atheïst was nu zijn dood op de drempel stond. Hij zou wel bang zijn, dacht Johnson. Daar wilde Hume niets over horen, hij keek, zei hij tegen Adam Smith, uit naar een spoedig verscheiden.

Om zijn stemming te verhogen herlas hij de Dodengesprekken van Lucianus. Daarin proberen stervenden met allerlei smoesjes onder de laatste reis over de Styx uit te komen. Maar Charon hield zijn poot stijf en dirigeerde de onwilligen zijn boot in. Hume zou dat uitstel, heel praktisch, alleen maar willen als hij nog de tijd kreeg om zelf de drukproeven van zijn Verzameld wek te corrigeren. Goed getimed schreef Hume nog op het laatst zijn biografische schets My Own Life, waarin hij terugkeek op zijn leven, vooral naar de jaren zestig toen ‘le bon David’ in Parijs een geliefde gast was in de salon van menige gastvrouw.

Vele gedaanten van troost

Hiermee is wel duidelijk dat David Hume van enige troost voor zijn ophanden verscheiden absoluut niets wilde weten. Samuel Johnson vond dat hij aan het toneelspelen was en dat er onder zijn masker van achteloze zorgeloosheid wel degelijk paniek woedde. Maar Hume was geen opgewonden standje. Hij had als filosoof al eerder geschreven dat de filosofie ‘het gebied van de vertroosting geheel achter zich moet laten’. Troosten was iets voor pastoors en dominees.

In Troost. Als licht in donkere tijden, zijn boek over verschillende vormen van troosten die er bestaan, heeft Michael Ignatieff een hoofdstuk over David Hume. Dat gaat over zijn weigering zich te laten troosten door Boswell. Ignatieff rekt het begrip ‘troost’ zo uit dat hij het op allerlei manier kan gebruiken: muziek als troost, liefde als troost, een toespraak als troost, roem als troost, een kus als troost. Zelfs Hume past er in: hij zou een ‘nieuwe vorm van vertroosting’ hebben bedacht met het schrijven van My Own Life als ‘de autobiografie van de zelfverwezenlijking’.

Ignatieff was ten prooi aan ‘misvattingen en zelfbedrog’: hij had gedacht dat hij ‘op een of andere manier speciaal was.’

Michael Ignatieff was lange tijd een gerenommeerd Engels-Canadees intellectueel, bekend van zijn biografie over Isaiah Berlin, zijn boek over zijn Russische voorouders (Russisch familiealbum) en zijn medewerking aan de New York Review of Books. Tot hij in 2006 politicus werd voor de Liberale Partij in Canada. Hij werd de leider van de oppositie. Na aanvankelijk groot succes trad in 2011 de neergang in en verliet Ignatieff weer de politiek. Hij had zichzelf overschat. Hij schreef er in 2013 een boek over: Vuur en as. Succes en falen in de politiek. Zonder deze ingrijpende gebeurtenis te noemen suggereert Ignatieff in het nawoord van Troost dat hij in die tijd wel wat troost kon gebruiken. Hij was ten prooi aan ‘misvattingen en zelfbedrog’: hij had gedacht dat hij ‘op een of andere manier speciaal was’. Aan dit falen heeft hij wellicht ‘wat meer oog overgehouden voor de problemen en tegenslagen van anderen’.

Troost van grote denkers

Ignatieff heeft zich op zoek naar uitingen van troost niet verdiept in de minste schrijvers, denkers en kunstenaars: de Bijbelse Job, de klassieke schrijver Cicero, keizer Marcus Aurelius, Dante, schilder El Greco, essayist Montaigne, econoom Condorcet, Karl Marx , Gustave Mahler, socioloog Max Weber, chemicus en schrijver Primo Levi, schrijver Albert Camus en toneelschrijver en president van Tsjechoslowakije Václav Havel.

Er is alle reden voor troost wanneer je leest wat de Bijbelse Job allemaal kreeg te verduren, zomaar out of the blue. Reclameren bij God over zoveel onrechtvaardigheid had geen enkele zin. Die hield zich doof. Van Job wordt ‘absolute gehoorzaamheid’ verwacht. Hij mag nog zo’n gezeglijk en braaf iemand zijn, hij is een speelbal in handen van God. Troost staat daar machteloos bij.

Wel bemoedigend is de troost die menigeen vond in de gedichten die de Russische dichter Anna Achmatova onder de titel Requiem schreef ter nagedachtenis aan de miljoenen slachtoffers die door het regime van Stalin werden vermoord of naar de goelag werden gestuurd om daar te creperen. Achmatova mocht niet publiceren, maar haar gedichten circuleerden in handschrift. Ingewikkelder is de troost die Václav Havel vond toen hij in de gevangenis zat vanwege zijn dissidente optreden. Havel was niet zo’n man voor troost. Maar voor zoiets zorgde hij ongewild wel bij zijn lezers toen hij in de gevangenis zat en in zijn Brieven aan Olga aan radicaal zelfonderzoek deed op een manier die niet eerder was vertoond. Havels veerkracht was troostend.

Een zeker zelfonderzoek deed ook wel Marcus Aurelius, de Romeinse keizer (121-180) die ‘s avonds laat na een goed gevulde dag zijn Persoonlijke notities schreef. Dat pakte alleen heel troosteloos uit. Marcus Aurelius leidde een treurig bestaan in een paleis aan de Donau, ver weg van Rome. Hij stond te ver af van zijn onderdanen. Het was alsof hij vanaf een bergtop naar ze keek en dan zag hij ‘de veinzerij, twistziekte, lafheid, luiheid en onderdanigheid’. Het bijzondere aan Marcus Aurelius is dat we een inkijkje krijgen in het morose bestaan van een keizer die zichzelf in de put schrijft.

Er is zoveel soelaas voor pech, ongeluk en tegenslag dat troost vaak werkeloos toekijkt.

Ignatieff schrijft wel een boek over troost, maar tegelijkertijd constateert hij dat ‘troost’ eigenlijk geen deel meer uitmaakt van het moderne vocabulaire. Het is ouderwets. Mensen worden al bijna automatisch getroost door alles wat voorhanden is aan afleiding, zoals muziek, consumptieartikelen, games, door wat er op de computer of telefoon te zien is. Ziektes worden niet met een troostende hand op het voorhoofd genezen, maar met medicijnen. Er is zoveel soelaas voor pech, ongeluk en tegenslag dat troost vaak werkeloos toekijkt.

De noodzaak van de allermenselijkste interactie

Nederland mag beroemd zijn door het dagelijks leven dat op oude schilderijen te zien is, er zijn minstens zoveel schilderijen waarop religieuze taferelen te zien zijn die zich in de hemel afspelen, in de lucht, in het paradijs, in de hel of het vagevuur. Een hele bevolking aan engelen, heiligen en gelovigen bewoonde de hemel en de wolken. Tweeduizend jaar Christendom betekende fantasieën koesteren over het hiernamaals. Een hele imaginaire wereld bood troost voor alle tekortkomingen van het aardse leven.

Dit pleit erg voor de kunst. De kunst kan een wereld voortoveren die in werkelijkheid niet kan bestaan. Ignatieff heeft het over het schilderij De begrafenis van de graaf van Orgaz van El Greco uit 1586 waarop de hemel ook niet onbevolkt is. De graaf wordt zo triomfantelijk de hemel ingehesen dat de duizenden gelovigen die het schilderij nog elke dag bekijken wel jaloers moeten worden op de graaf.

Ignatieff heeft het ook over Karl Marx. Marx zou minstens voor het paradijs op aarde moeten zorgen wil het lokkende hiernamaals uit het hoofd van de gelovigen verdwijnen. Marx dacht dat de tekortkomingen waarvoor de gelovigen soelaas zochten in het hemelse hiernamaals zouden worden opgeheven door een maatschappij waarin rechtvaardigheid heerste. Dan hoefde men zich geen troostrijke illusies meer te maken.

Maar Karl Marx ten spijt, Ignatieff gelooft niet in die rechtvaardige wereld zonder troost gezien de interessante voorbeelden die hij ervan geeft. Ook al neemt de invloed van het troostende christendom af, ook al genezen medicijnen ziektes, ook al compenseert de welvaart veel, Ignatieff gelooft in de noodzaak van de allermenselijkste interactie. Hij heeft aan den lijve meegemaakt hoe het fout ging bij de dood van zijn vader en moeder.

Troost. Als licht in donkere tijden door Michael Ignatieff is vertaald door Nannie de Nijs Bik-Plasman en Pon Ruiter en uitgegeven door Cossee.