Toen de Griekse wijsgeer Plato in het jaar 424 v.Chr. werd geboren was men bezig het ‘mythische tijdperk’ achter zich te laten. Plato geloofde niet meer in de mythologische verhalen over een liegende, bedriegende en wraakzuchtige Zeus die in zich in een vreemde gedaante veranderde om ergens maar weer eens kind te verwekken, terwijl hij bij thuiskomst als eerste zijn vrouw Hera klappen ging geven (die dat niet zomaar liet passeren). ‘Zulke verhalen kúnnen niet in onze staat,’ verklaarde Plato, verwijzend naar de ideale Staat die hij had bedacht. Maar ondertussen geloofde hij wel in de volmaakte goedheid van ‘de goden’. Die vertegenwoordigden daar boven in de hemel de Zuiverheid en Onschuld. De goden zouden de ideale versie zijn van de onzuivere en schuldige menselijke uitvoering die op de aarde rondliep. Deze fictieve Goedheid met een hoofdletter moest er voor Plato zijn om nog vertrouwen te kunnen hebben in de mensheid.

Plato werd in het jaar 408 v.Chr. mentaal door...