Een windstille maandagmorgen in het late voorjaar. Op de kade achter het Centraal Station te Amsterdam komt de stad tot leven. Een kwartier eerder nog de verlatenheid van het weekend. Een kwartier later de gonzende drukte van de week. Over het gladde water van het IJ klinkt, van de overkant, de tingel van een scheepsbel. De klok van het station wijst kwart over zeven. Tolhuispont nummer 16 vaart, precies op tijd, van Noord weg naar de stad toe.

Een rijnaak vaart voorlangs, een zeeschip loeit de hoorn, vier minuten later schuurt de pont het hout van het havenhoofd.

Fietsers en brommers schuiven naar voren. Met een zachte bonk landt het vaartuig verend tegen de stootwand stadszijde.
Brommers en motoren worden aangetrapt.
De pont ligt stil. Een moment van afwachting als bij lopers achter het startlint.
De klep gaat omlaag.
Hij is halverwege.
Stop.
Het moment van de foto.

De ponten van vóór zeven uur varen tamelijk leeg op en neer. Die van tien voor zeven lost een brommer, vier...