Het ging wel snel, maar het zal niet snel vergeten worden: de manier waarop Niels van der Laan en Jeroen Woe in hun satirische programma Even tot hier op zaterdagavond 11 december Alexandra van Huffelen, de probleemoplosser van de Toeslagenaffaire, een spiegel voorhield. In snelle opeenvolging lieten ze zien hoe Van Huffelen altijd in een exclusieve couturejurk de getroffen ouders toesprak en zei dat het probleem vandaag nog opgelost zou worden. Het ging maar door, de ene jurk na de andere, het ene pakje na het andere, en elke keer dat impeccable gepakte kapsel waar zich geen enkele haar uit wist te bevrijden om even te ontkomen aan het horen van de woorden ‘Beste ouders’.

Het is Van Huffelen een jaar lang niet gelukt om zelf te doorzien dat haar jurken-fetisjisme vloekt met het oplossen van de Toeslagenaffaire. Zo zag, iets heel anders, stadhouder Willem V in het jaar 1795 niet dat het idioot was om met achttien rijtuigen met porselein, schilderijen, zilver, goud , allerlei andere kostbaarheden en het nodige contant geld vanuit Scheveningen de wijk te nemen naar Engeland, weg van de patriotten en de Fransen.

Het Franse leger had zich meester gemaakt van grote delen van de Republiek. Willem wilde liever een leventje leiden van wandelen en verpozen in de tuinen van Kew Palace of Hampton Court, aangevuld met intensief amoureus verkeer. Wat de Engelse satirici en speciaal James Gillray niet ontging. Hij verwerkte het in een briljante tekening: De Orangerie: De Hollandse Cupido, uitrustend van de vermoeienissen van het planten van oranjeboompjes. Terwijl hij in zijn blootje ligt te dromen komen de eerste oranje babyhoofdjes al op. Dames met dikke buiken maken al weer hun opwachting in Willems dromen. ‘Ik naai en zuip voor ‘t vaderland,’ zei hij wanneer hem gevraagd werd wat híj voor uitmuntende daden voor het land had gedaan.

volgevreten nietsnutten

De prent van de liederlijke Willem V is één van de zevenduizend spotprenten in het bezit van het Rijksmuseum, in 1881 verworven uit de nalatenschap van de Amsterdamse antiquaar, bibliograaf en boekhandelaar Frederik Muller, naamgever van de gelijknamige Academie (die is opgegaan in de Hogeschool van Amsterdam), de opleiding voor bibliotheek, uitgeverij en boekhandel. Uit deze zevenduizend heeft Daniel R. Horst onder de titel Kikkers en kaaskoppen uit de periode 1600 en 1850 een keuze gemaakt rond het thema ‘Nederland en de Nederlanders in buitenlandse spotprenten’.

Door deze prenten zou je kunnen gaan denken dat geschiedenis een ander land is. Het zijn vreemde wezens die Nederlanders. Het is dat ze schaatsen dragen en dat melk, kaas en boter nooit ver weg is, anders zou je ze niet direct herkennen. Er werd in het verleden nog duchtig gegeneraliseerd: dé Fransman, dé Duitser, dé Brit en dé Nederlander bestonden nog. Het was daarom ook makkelijk om met stereotypen te werken. Er was al snel een etiket geplakt. De Nederlanders werden voorgesteld als arrogante kikkers in hun moeras, als kaaskoppen en dronkaards, als luie lafaards, als gewetenloze opportunisten, verslaafd aan het roken van de pijp, als ongemanierde roodharige barbaren en volgevreten nietsnutten die het liefst altijd ‘neutraal’ wilden blijven om de dans te ontspringen.

Dit past ook helemaal in de reputatie die de Nederlander al vroeg had getuige de vele negatieve uitdrukkingen waar het woord ‘Dutch’ in voorkomt. ‘Dutch hospitality’ is niet bepaald gastvrij. ‘Dutch gold’ is bladgoud. ‘Dutch courage’ is dronkemansmoed. Hiermee is een heel boek te vullen, zoals ook gedaan is door Gaston Dorren in De Dutchionary.

 

met een gestrekt been

De beste Engelse satirische tekenaars James Gillray, Isaac Cruikshank en Thomas Rowlandson hadden er groot plezier in om de Nederlanders met deze onflatteuze eigenschappen te tekenen. Ze gaan er zogezegd met een gestrekt been in om de mentaliteit van de Nederlanders te kijk te zetten. De ‘Dutchman’ heeft een onappetijtelijk bruin pak aan, heeft een dikke kop, een dik achterwerk, een dikke buik en heeft een pijp in zijn mond die arrogant naar boven wijst. Zijn hoed staat achterstevoren op zijn hoofd, zijn elleboog steekt ver uit. Zo keert hij bijna wetmatig terug in de spotprenten, en niet als iemand waar we ons nu in herkennen. Er verschijnen niet of nauwelijks klederdrachten op deze prenten. Geen klompen, geen tulpen en molens staan alleen als decoratie op de achtergrond. Water speelt geen speciale rol. Wel scheepvaart en visserij.

Hoe beschamend de Nederlander er ook vanaf komt, de satirici maakten er wel uiterst bewerkelijke kunstwerken van. Er is veel op te zien. Het zijn prenten om te lezen, ook letterlijk, want er wordt veel uitgelegd. Op Het uitroken van de Corsicaan, gemaakt in 1813 bij het definitieve afscheid van Napoleon uit de Europese politiek, wordt de Nederlander door Rowlandson met zijn karakteristieke dikke achterwerk afgebeeld terwijl hij Napoleon rook in zijn gezicht blaast. Maar tegelijk is hij alvast voor zichzelf jenever aan het tappen, beschermt hij zijn tonnetje haringen en heeft hij een goedgevulde geldbuidel bij de hand. Ook heeft hij zich verzekerd van een kaaswiel en een zak tabak: alles waaraan hij waarde hecht. Dat wil zeggen: hij denkt altijd aan zichzelf, wat hij ook aan het doen is. Het staat allemaal op de dingen te lezen.

Prachtig zijn de twee prenten van Rowlandson uit 1801 van de Dutch Academy en de Royal Academy. Op de prent van de Dutch Academy zien we stelletje boerenpummels die hangend, staand, op de grond zittend in hobbezakkige kleding een lelijk, dik en schonkig model aan het tekenen zijn. Op de Royal Academy zien we een zaal omlijst door klassieke bustes en een lange halfronde lessenaar waaraan de leerlingen een elegant model aan het tekenen zijn.

rook en kikkers

Het roken van de Nederlander krijgt een apart hoofdstuk omdat het altijd staat voor een ongevoelige, stoïcijnse en nonchalante houding. Rokend kijkt de Nederlander de kat uit de boom. Of hij wordt niet warm of koud: wanneer generaal Chassé in 1830 de opstandige Belgen een lesje leert door Antwerpen te bombarderen en de stad in lichtelaaie te zetten, zit hij er onaangedaan op een afstand naar te kijken, lijzig trekkend aan zijn lange Goudse pijp. Is het een wonder dat niet alleen Chassé, maar alle Nederlanders daarna als hardvochtig en meedogenloos werden gezien? Ondankbaar waren de Nederlanders ook chronisch. Volgens de Engelsen hadden de Nederlanders zich nooit zonder hun hulp kunnen bevrijden van het Spaanse juk. Een bedankje? Ho maar. Integendeel: oorlog voeren deden ze, drie oorlogen met de Engelsen in het bestek van vijfentwintig jaar (1652-1674).

Vooral rond 1600 zijn opvallend veel kikkers op de prenten te zien. Dat komt omdat ons land in de ogen van vreemden ‘een klein kikkerlandje’ was, bestaand uit talloze meren en rivieren. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (sinds 1588) werd ook wel de Verenigde Moerassen genoemd. Dit samenraapsel van gewesten met een Staten-Generaal als hoogste orgaan (en geen adellijke vorst), was toch tamelijk machtig naast Engeland, Duitsland en Frankrijk. Er is eigenlijk geen prent in het boek waarop een armlastige Nederlander te zien is. Het zijn altijd lompe, flegmatieke koele kikkers, overeenkomstig het koude en natte klimaat. Als er tegen ze tekeer wordt gegaan staan ze er onverstoord bij, in de wetenschap: uit dit moeras hebben we toch maar een wereldwijd handelsrijk opgebouwd.

Wat je op deze prenten ziet is geschiedenis. De dikke, lompe, zelfvoldane pijprokende Nederlander herkennen we niet meer en is ook niet te vervangen door een vergelijkbare figuur in onze tijd. Hoe modieus ook, ‘diversiteit’ is onontkoombaar.

Kikkers en kaaskoppen. Nederland en Nederlanders in buitenlandse spotprenten door Daniel R. Horst is uitgegeven door Boom.