De parlementaire pers was van de week nog niet bijeengeroepen voor de presentatie van het rapport van informateur Kim Putters of Geert Wilders verkondigde al voor de camera’s dat hij het ‘staatsrechtelijk onjuist’ en zelfs ‘ondemocratisch’ vond dat hij geen premier mag worden in het extraparlementaire kabinet waar hij zich kennelijk tandenknarsend bij heeft neergelegd: hij zou er ‘net zo boos’ over zijn als zijn kiezers.

Kort daarop was het Pieter Omtzigt die via X in herinnering bracht dat hij al in 2021 had gepleit voor een extraparlementair kabinet, waarvoor een aantal bewindslieden ‘van buiten’ moest worden aangetrokken om de ‘problemen aan te pakken’ en waarbij de fractieleiders in de Kamer zouden moeten blijven: precies dus het ‘programkabinet’ waaraan de vier onderhandelende partijen nu volgens Kim Putters kunnen gaan werken.

Zo werd al vóór de presentatie van Kim Putters zichtbaar wat voor hopeloos vehikel dit nieuwe kabinet kan gaan worden.

Om te beginnen de rol van Geert Wilders, die er nu al een voorschot op neemt hoe hij het kabinet-in-wording straks onder vuur kan gaan nemen. Door nu al te beweren ‘net zo boos’ te zijn als zijn kiezers over de gekozen vorm, is hij openlijk de rancune aan het oppoken – het beproefde recept van zijn PVV – en geeft hij zichzelf een vrijbrief om het nieuwe kabinet straks af te serveren zodra het uitkomt. Tot zover het onderlinge vertrouwen.

En dan Pieter Omtzigt. Een extraparlementair kabinet geeft hemzelf niet alleen de gelegenheid om afstand te houden van de door een groot deel van zijn partijkader verfoeide Geert Wilders, maar ook om te doen waar hij goed in is: het nieuwe kabinet kritisch volgen vanuit de Kamer. In theorie heeft hij er misschien gelijk in dat zo’n constructie de Tweede Kamer meer ruimte geeft: zonder dichtgetimmerd regeerakkoord kan het nieuwe kabinet op zoek naar wisselende meerderheden in de Kamer. Het klinkt mooi, maar is Omtzigt zelf ook in staat tot het dualisme dat hij predikt? Eén van de redenen waarom hij in 2021 uit de CDA-fractie stapte was zijn diepe frustratie over de keuze van het toenmalige kabinet – in crisisberaad bijeen in het Catshuis – om de gedupeerden van de Toeslagenaffaire ieder 30.000 euro toe te kennen, en vooral dat hij daar zelf niet over was geraadpleegd, zoals Peter Kee en ik beschreven in ons boek Code rood. De grote vraag: kan Omtzigt het straks laten om zich continu en tot in detail met het nieuwe kabinet te bemoeien voordat er enig besluit genomen is?

In de top van NSC en VVD valt al weken op te vangen dat men hoopt dat de PVV zichzelf in het komende centrum-rechtse kabinet zal ontmaskeren als een partij die geen oplossingen in huis heeft.

En bovendien: is zo’n wankele constructie ook in staat de ‘grote problemen’ op te lossen? In de gehele naoorlogse geschiedenis is maar één voorbeeld van zo’n extraparlementaire bestuursvorm te vinden, en dan op provinciaal niveau: het college van gedeputeerde staten dat in 2019 in Limburg door VVD, CDA, PVV en FvD werd gevormd, zonder vastomlijnd coalitieakkoord en met twee extra bestuurders, waarvan één van GroenLinks. Het kwam al na twee jaar ten val door een motie van wantrouwen tegen het gehele college van: de PVV. Om de vertrouwenscrisis te bezweren werd vervolgens onder leiding van waarnemend Commissaris van Koning Johan Remkes opnieuw een extraparlementair college opgetuigd, waarbij de zes gedeputeerden, allen afkomstig waren van buiten de provinciale politiek, en niet gelieerd aan de fracties. Het college bleef met moeite twee jaar overeind.

Laatst betoogden oud-gedeputeerde Joris van den Akker en Martijn Groenleer, onderzoeker aan de Universiteit van Tilburg, in Met het Oog op Morgen dat het in die extraparlementaire constructie voor het college heidens ingewikkeld was geweest om zich staande te houden, laat staan een visie voor de langere termijn te ontwikkelen en uit te voeren. Zonder onderling vertrouwen, was de conclusie, komt er van zo’n extraparlementaire constructie weinig terecht.

Laat dat nou precies zijn waar het in dit nieuwe kabinet om zou moeten draaien: onderling vertrouwen en een visie voor de langere termijn om de wooncrisis, de stikstofcrisis, de problemen rond het klimaat, de dreigende uitholling van de zorg én de onenigheid over migratie in goede banen te leiden.

In de top van NSC en VVD valt al weken op te vangen dat men hoopt dat de PVV zichzelf in het komende centrum-rechtse kabinet zal ontmaskeren als een partij die geen oplossingen in huis heeft, dat het nieuwe kabinet voortijdig ten val komt, en dat de boze kiezers dan weer tot hun positieven komen en toch weer in groten getale op de middenpartijen gaan stemmen. Het lijkt me ijdele hoop, nu Geert Wilders alvast het vuur van de rancune loopt op te poken.

De grote vraag is nu: wie wil er überhaupt premier worden van zo’n onzeker experiment, met vier liefdeloze partners in de Kamer? Welke bestuurder met enige ervaring is bereid zich te laten ringeloren tussen Omtzigt met zijn controledwang aan de ene kant en Wilders met zijn opportunisme aan de andere? In de Haagse wandelgangen circuleren al de namen van de onverwoestbare Johan Remkes, oud-VVD-minister Jeanine Hennis, die binnenkort aan het einde is van haar termijn als Speciaal Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties in Irak, oud-topambtenaar, Rutte-vertrouweling en huidig demissionair minister van Ontwikkelingssamenwerking Geoffrey van Leeuwen, oud-LPF-politicus Marco Pastors, die zich tegenwoordig inzet voor de mensen in de arme wijken, of natuurlijk Kim Putters zelf, die dan het risico loopt te worden geroyeerd door zijn eigen PvdA.

Wij wensen hen veel wijsheid.