Onlangs droomde ik dat ik aan het fietsen was en dat er steeds meer onderdelen verdwenen. Mettertijd had ik geen stuur meer, alleen nog maar wielen, een fietskader, een ketting en trappers. Toch slaagde ik erin om, met enkele kniebewegingen zoekend naar mijn evenwicht, overeind te blijven en verder te fietsen. Ik wist immers hoe dat moest. En ik hoefde er niet bij na te denken. Mijn lichaam corrigeerde mijn bewegingen. Ik begon er plezier in te vinden, nadat ik mijn eerste schrik overwonnen had. Waarom was een stuur eigenlijk nodig? Ik belandde niet eens in de rivier die koud en grijs in de diepte naast me stroomde. Wat een vrijheid.

Merleau-Ponty, de Franse filosoof die zich bezighield met de fenomenologie, de leer die uitgaat van de directe ervaring van fenomenen en niet van vooronderstellingen, had het in zijn grensverleggende studie Fenomenologie van de waarneming (1945) over de souvenir moteur, de motorische herinnering. Het lichaam weet wat het moet doen, in een organische relatie met de wereld. Volgens hem gaat het niet om een reproductie door het lichaam van wat het aangeleerd heeft gekregen. Er is geen scheiding tussen lichaam en geest. Het lichaam bewoont de ruimte en de tijd. Op die manier is er ook een voortdurende verbondenheid met de wereld. We bestaan niet naast de objecten om ons heen, zoals de stoel waarop we zitten of de fiets waarop we ons voortbewegen. ‘Het gaat om een weten dat in de vingers zit, dat slechts in de lichamelijke inspanning tot uiting komt’, aldus Merleau-Ponty.

Over Monica Vitti en over de vrouwen die centraal staan in zijn films, zei Antonioni dat hij van vrouwen graag zijn hoofdpersonages maakte, ‘omdat ze transparanter zijn, een betere filter voor de wereld.’

Mijn handen en mijn benen hadden dus het fietsen geïntegreerd. Mijn lichaam wist wat het moest doen. Gelukkig maar. Een droom? Ook in werkelijkheid kan het, zoals de fietsers op een eenwieler bewijzen. We kennen hen vooral als acrobaten in het circus, maar toch. Mijn lichaam begrijpt de dingen als het ‘de eenheid ervaart tussen wat het ziet en wat gegeven is’, zoals Merleau-Ponty stelt.

Dat lichamelijk begrijpen, merken we ook op in het gedicht ‘Langs de rivier om’ van Hans Tentije, uit zijn nieuwe bundel Begane grond. In de laatste strofe voelen we bijna zelf de aanraking van Monica Vitti, de lievelingsactrice van een van mijn favoriete filmregisseurs, de Italiaan Michelangelo Antonioni. Hij is een meester in scènes waarin ogenschijnlijk niets opvallends gebeurt, van de observatie met de camera van zijn personages, van mentale landschappen waarin je met de personages kan verdwijnen, van het bevragen van onze waarneming.

Hans Tentijes poëzie deed mij al lang denken aan de films van Antonioni. En kijk, in Begane grond laat hij Monica Vitti ons rakelings passeren. Over haar en over de vrouwen tout court die centraal staan in zijn films, zei Antonioni dat hij van vrouwen graag zijn hoofdpersonages maakte, ‘omdat ze transparanter zijn, een betere filter voor de wereld.’

Ook in de poëzie van Hans Tentije, die in 2017 de Constantijn Huygens-prijs voor zijn poëzie kreeg, lijkt de wereld op een bedrieglijke manier transparant geworden. Er zijn dingen aan de hand, er zijn dingen die gebeurd zijn, maar we weten niet wat precies. Op die manier worden de situaties die Tentije schrijft opgeladen met betekenis. Wij mogen als lezers rondlopen in zijn gedichten, lichamelijk en geestelijk verbonden met de ruimte en de tijd die hij creëert. Tentijes gedichten zijn concreet. En toch verhullen ze, omdat het niet om een soort miniverhalen of scènes gaat die door een plot gedreven zijn. Ze vertellen en verzwijgen. De klankkleur en het ritme Tentijes zijn middelen om te monteren.

Hoe graag voel ik Monica Vitti rakelings langs me passeren in ‘Langs de rivier om’. Maar, schrijft Tentije al in de eerste strofe, alles was er misschien wel nooit geweest.

En toch lijkt mijn lichaam te weten hoe Monica Vitti’s blonde haar mijn gezicht streelt.

Langs de rivier om

Als buiten tijd en twijfel om, die diep vanbinnen
goed voelbaar waren, maar waar ik onmogelijk bij kon komen
terwijl alles rondom zich terugtrok, bezig
scheen te verdwijnen, er misschien wel nooit
zo geweest was, hier-

de melkrijder van zeven uur had ik ’s ochtends
niet voorbij zien of horen gaan, noch de bus met schoolkinderen
of Angelo’s reutelende brommer

geen tien, twintig meter zicht, een dichte mist
hing boven de dijk, de rivier, het lage land, de stilte
moest ook het minste gerucht
hebben gewist
de populieren begonnen
al blad te verliezen

voor ik er erg in had maakte een nog jonge vrouw zich los
uit het wit en kwam me over het slecht
opgelapte asfalt haast schoorvoetend tegemoet-

rakelings passeerden we elkaar, even streelde haar blonde haar
mijn gezicht en werd ik jaar mysterieuze
glimlach gewaar, maar toen haar vluchtige gestalte
zich verwijderde drong het pas
tot me door dat het Monica, dé Monica Vitti was.

Hans Tentije, Begane grond, De Harmonie, Amsterdam, 64p., 2018