Romans waarin onomwonden de moderne materialistische samenleving te kijk wordt gezet zijn dun gezaaid. Niet verwonderlijk. Het is water naar de zee dragen: men weet wel hoe banaal ongebreidelde kooplust is, hoe gejaagd de mens leeft, hoe de machtsspelletjes worden gespeeld, naar wie het geld rolt, hoe onrustig zo’n bestaan is, dat het ten koste gaat van het milieu en dat men ondanks alle weelde toch nog ontevreden en chagrijnig is.

Een van de weinige romans die met lichtvoetige sociologie over het leven van twee materialistische twintigers in een verleidelijk Parijs vertelt is De dingen van Georges Perec (1965). Van Jérôme en Sylvie wordt daarin gezegd dat ‘ze zich graag aan iets hadden willen wijden, een krachtige behoefte in zich hebben willen voelen die zij roeping genoemd zouden hebben, een ambitie die hen bezield zou hebben, een hartstocht die hen gelukkig zou hebben gemaakt’. Helaas, dat is ze niet gegeven, ze zijn te oppervlakkig, worden in beslag genomen door de dingen, steeds maar nieuwe dingen.

Het terrein van dit soort kritiek op het moderne leven is ingenomen door satirici en politicologen. En door filosofen die zich met de drijfveren van mensen bezighouden, zoals André Nusselder, schrijver van een ‘Filosofie van het verlangen’ onder de titel Meer dan de mens alleen. Het onderwerp verlangen brengt Nusselder in het vaarwater van filosofen die het hier eerder over hebben gehad, zoals Nietzsche, Alain Badiou, Slavoj Žižek, Martin Heidegger, de psychoanalytici Jacques Lacan en Freud, en vooral de kenners van de wereldmythologie Joseph Campbell en Mircea Eliade.

zielloosheid van het moderne leven

Dat Jérôme en Sylvie in De dingen aan de oppervlakte leven en geen ambitie hebben die hen bezielt is precies de kritiek die Nusselder heeft op het moderne leven. Door zich over te geven aan ‘de ‘(markt)ideologie van het consumentisme’ waarin geen ‘hogere machten of grote verhalen’ meer voorkomen worden we volgens Nusselder afgesneden van ‘de diepste lagen van de eigen ziel’. Daarvoor is in het alledaagse leven geen ruimte is. Precies dit gebrek aan ruimte zou ‘de spirituele crisis in het moderne leven’ verklaren.

Iedereen heeft een ziel, maar toch wil niet iedereen zich net als Nusselder in de diepste lagen ervan begeven. En niet iedereen wil een ‘persoonlijk pad’ afleggen dat hem naar die diepere lagen brengt.

Ik geloof niet dat er ooit een tijd is geweest waarin geen sprake was van een spirituele crisis. Nusselder heeft die crisis hard nodig om zich af te kunnen zetten en ruimte te creëren voor een verlangen dat niet modern oppervlakkig is, maar uit ‘de diepste lagen van de eigen ziel’ komt. Iedereen heeft een ziel, maar toch wil niet iedereen zich net als Nusselder in de diepste lagen ervan begeven. En niet iedereen wil een ‘persoonlijk pad’ afleggen dat hem naar die diepere lagen brengt. Ook al leidt dit ‘pad’ bij Nusselder niet naar ‘heilige boeken, gevestigde leiders, meesters of goeroes’, het is desondanks sterk religieus en ritueel gekleurd en maakt gebruik van bekende spirituele formules.

Dat het om een ‘persoonlijk pad’ gaat klinkt al alsof het om een soort kruisgang gaat. Voor we de diepte in gaan moeten we van Nusselder eerst erkennen dat we ‘vervreemd zijn van onszelf’ en dat we voorbij willen gaan ‘aan leugenachtige invullingen van het verlangen’. En we moeten de ‘zielloosheid’ van het moderne leven erkennen. Daar is die verdieping van het verlangen ‘een ‘wapen’ tegen. Dit klinkt allemaal voor de hand liggend, maar toch ga ik niet mee met die ‘zielloosheid’ van het moderne leven. Het is mij te los uit de pols.

verlangen

Dat iedereen te maken heeft met ‘verlangen’ wil niet zeggen dat iedereen er hetzelfde onder verstaat. Zeker is dat er een gemis aan te grondslag ligt en dat iedereen daar mee te maken krijgt, al is het alleen al omdat de navelstreng van de moeder wordt door geknipt. Zeker is ook dat het verlangen een geweldige emotionele drijfkracht kan hebben die een leven in allerlei gradaties kan voortstuwen. Dat hoeft niet noodzakelijk tot ‘de diepste bronnen van de ziel’ te gaan, als die er al voor iedereen zouden zijn.

Nusselder gebruikt Vincent van Gogh als het ultieme voorbeeld van iemand die het terugverlangen naar het verloren paradijs van zijn jeugd in Zundert omzette in obsessieve en kleurige schilderijen. Het gemis werd omgezet (gesublimeerd) in kunst. Rémi in Alleen op de wereld werd smartelijk van zijn moeder gescheiden, maar dat gemis was wel de voorwaarde om zelf tot bloei te kunnen komen. Dat Van Gogh volgens Nusselder ‘eenieders verlangen in uitvergrote vorm’ vertegenwoordigt is heel suggestief, maar ook weinig fijnzinnig. Waarom zouden we ons met zoiets onvergelijkbaars als het leven van Van Gogh gaan vergelijken?

Het verlangen is bij Nusselder geen permanente zachte drang die druk uitoefent om iets te realiseren. Een drijfveer. Bij Nusselder is het verlangen er niet, het blijkt een ‘opgave’, het moet nog ontdekt worden, ‘om uit te vinden wat je nu eigenlijk verlangt en wie je eigenlijk bent’. Het gaat om ‘eigenlijk, wezenlijk te verlangen’. Het klinkt heel aantrekkelijk dat deze zoektocht uiteindelijk uitloopt op ‘Het verlangen is op zoek naar zijn eigen waarheid’, maar ‘waarheid’ is hier een verraderlijk woord. De vraag is of je wel tot ‘een waarheid’ kunt komen wanneer je naar jezelf en je verlangen op zoek bent. ‘Waarheid’ is maar tot op zekere hoogte mogelijk, ook al doet dat niets af aan de noodzaak om op zoek te gaan naar iets van waarheid.

Nusselder zoekt voor die waarheid steun bij de Franse filosoof Alain Badiou. Dat is niet zo verstandig. Badiou heeft het over ‘trouw zijn aan de eigen waarheid’, maar tot Badiou’s waarheden behoort dat hij een heilig geloof heeft in het communisme en het universalisme van de apostel Paulus. Dat houdt in dat Paulus en Badiou geen volken of bevolkingsgroepen meer erkennen. De waarheden van Badiou zijn dogma’s.

theorie van het verlangen

Nusselder leunt voortdurend tegen aantrekkelijke ideeën ten aanzien van het verlangen, maar geeft er dan een draai aan die het in een heel ander licht zetten. Tot zijn ‘theorie van het verlangen’ behoort dat degene die verlangt een ‘Held’ is die een heroïsch gevecht aan gaat om de ‘eigenlijkheid’ van zijn verlangen te bereiken. Bij dat gevecht om authenticiteit horen verlies, tragiek en angst. Er komt zelfs een ‘ethiek van het verlangen’ bij kijken. Dat betekent dat men de ‘oproep’ moet beantwoorden om te zoeken naar ‘meer authentieke vormen van verlangen’, dat wil zeggen: minder oppervlakkigheid, minder leugenachtigheid, minder makkelijk leven.

Deze sterke behoefte aan ‘eigenlijkheid’ en authenticiteit, ‘altijd georiënteerd op de hoogste waarde’ en zonder ‘leugenachtigheid’, is mij te ethisch, te veel deugd bij elkaar. Te meer wanneer Nusselder het verlangen met behulp van Jacques Lacan en Freud een onbewuste kern toekent: ‘Het verlangen is voor een groot deel onbewust: het bepaalt mij, oriënteert mijn leven, mogelijk tegen wil en dank.’

Nusselder noemt het verlangen ook ‘een onbewust geloof’. Wat blijft er dan nog over van de heroïsche strijd van de tragische held wanneer hij niets in te brengen heeft en de kern van zijn verlangens hem uit handen wordt genomen? En hoe authentiek kun je zijn als het onbewuste, met alle ervaringen die daarin zijn opgeslagen, zich voordringt? Nusselder gaat nog een stap verder wanneer hij de discutabele kenners van de wereldmythes erbij betrekt, Joseph Campbell en Mircea Eliade. Op een nog veel dieper niveau zouden mythologische Vaders en Moeders ons leven dagelijks beïnvloeden. Nusselder draait soms door.

Het gaat altijd over Helden en grote Vaders en Moeders, ver weg van het concrete leven. Nusselder brengt daarmee elk leven terug tot een platvloers bestaand patroon waarin veel geleden moet worden.

Dat Nusselder zijn theorie of filosofie van het verlangen in het vaarwater van de mythologen Campbell en Eliade brengt banaliseert zijn filosofie. De mythen van deze heren zorgen altijd voor gemeenplaatsen en cliché’s. Het gaat altijd over Helden en grote Vaders en Moeders, ver weg van het concrete leven. Nusselder brengt daarmee elk leven terug tot een platvloers bestaand patroon waarin veel geleden moet worden. Om min meer gelouterd weer boven te komen. Geen groot lijden? Dan geen tragiek, dan geen Held.

Nusselder geeft graag een spiritueel of religieus kantje aan iets dat heel goed goddeloos en heidens kan blijven. Zoals wanneer mensen bij wat ze doen op het beste en het hoogste uit zijn. Bij Nusselder wordt dat ‘dat we altijd op zoek zijn de (meer)waarde die ons handelen stuurt’. Die meerwaarde is de ‘goddelijkheid die ons leven bezielt’. Dit heet ‘transcendentie’. De held die Nusselder voor ogen staat is uit op het hoogst haalbare. Het zou een universeel menselijk verlangen zijn ‘om uit te reiken naar meer dan er is’. Daar zal zeker iets van waar zijn, maar universeel is dat transcendente ‘reiken naar meer dan er is’ niet. Dan zou iedereen religieus angehaucht zijn. Dat Jérôme en Sylvie in De dingen een krachtige behoefte hadden willen voelen die zij een roeping genoemd zouden hebben, is meer dan genoeg.

Meer dan de mens alleen. Filosofie van het verlangen door André Nusselder is uitgegeven door Boom.