‘Voor mijn vrienden die moe zijn, en geen tijd hebben.’ Dat is de opdracht in het boek Werk is geen oplossing van Marguerite van den Berg, dat deze maand verschijnt. We zijn steeds meer gaan werken en krijgen daar steeds minder zekerheid voor terug, stelt Van den Berg in dit boek. ‘Werk vraagt altijd meer van ons, verandert voortdurend de voorwaarden en is het liefst vaag over de toekomst. Iedereen is moe, niemand heeft tijd. Waarom pikken we dat eigenlijk?’
Van den Berg (1981) is als sociologe verbonden aan de UvA. Ze verdiept zich in ‘het precariaat’: een samenvoeging van ‘precair’ en ‘proletariaat’. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) is dit de groep met de laagste gemiddelde opleiding, het kleinste inkomen, de meeste huurwoningen, de zwaarste lichamen en de slechtste beheersing van het Engels.
‘Ik neem afstand van het begrip “precariaat”,’ zegt Van den Berg via Zoom vanuit haar huis in Rotterdam. Want met die term, vindt ze, lokaliseren we onzekerheid bij een bevolkingsgroep en zien we niet meer dat we er allemaal door worden gedreven en last van hebben. Dat ondermijnt volgens Van den Berg de solidariteit tussen alle mensen die moeten werken voor inkomen en te maken hebben met onzekerheid. ‘Ik gebruik wel “precarisering”, dat aanduidt dat we allemaal worden gedreven door onzekerheid. Omdat we bang zijn voor onzekerheid, en ook veel onzekerheid ervaren, werken we harder.’
Alles kost geld
De bron van de groeiende kwetsbaarheid is de overtrokken kijk op het belang van betaald werk, vindt Van den Berg. ‘Anders dan vroeger, toen mensen bijvoorbeeld vaak een stukje land hadden om voedsel op te verbouwen, kunnen we nauwelijks meer iets zonder salaris. Alles kost geld, we hebben geen eigen bronnen meer. Steeds meer dingen die we nodig hebben om te kunnen leven zijn van ons afgesloten tenzij we ervoor kunnen betalen. Dat varieert van een stuk land waarop we zelf groente kunnen verbouwen tot het krijgen van zorg, tot toegang hebben tot publieke ruimte in de stad. Dat wordt in de wetenschappelijke literatuur “enclosures” genoemd: er wordt steeds meer voor ons afgesloten.
Het kapitalisme ziet steeds opnieuw mogelijkheden om weer iets betaald te maken. Neem drinkwater, dat is van ons allemaal, niemand kan leven zonder drinkwater en toch is in veel Europese landen drinkwater al geprivatiseerd. In Italië heeft dat geleid tot exorbitante tarieven, die door veel mensen betaald moeten worden van kleine lonen of pensioenen. Zonder salaris is het heel ingewikkeld geworden om te leven.’
Afhankelijk van de baas
Tijdens de pandemie, toen haar werk als universitair docent gewoon doorging en ze daarnaast een 5- en 9-jarige thuisonderwijs gaf, schreef ze aan haar boek Werk is geen oplossing, dat deze maand verschijnt. ‘Werk wordt gepresenteerd als een oplossing voor van alles en nog wat,’ zegt ze. ‘Of het nu gaat om de integratie van psychiatrische patiënten in de samenleving of de emancipatie van vrouwen, we verwachten dat werken een oplossing gaat bieden, en ook dat het dan niet zoveel uitmaakt wat voor werk je doet, als je maar kan werken. Dat idee is heel problematisch.’
Waarom emancipeert werk niet?
‘Omdat we niet van betaald werk kunnen verwachten dat het ons bevrijdt. Er zijn natuurlijk mensen die een zekere emancipatie ervaren door betaald te werken, bijvoorbeeld van hun ouders, of van een partner. Dat wil ik niet ontkennen. Maar er komt een afhankelijkheid van de baas en van de markt voor in de plaats. Dat is een probleem omdat het een vorm van dwang is, afgedwongen in een ongelijke relatie met een baas. Natuurlijk zijn we altijd afhankelijk van anderen, gelukkig maar. Maar die afhankelijkheden kunnen ook gelijkwaardig zijn en dat zijn ze in loonarbeid niet. Daarin ligt niet de vrijheid die ik zoek, want het betekent deelnemen aan een wereld waarover ik veel minder te vertellen heb dan anderen. Bevrijding van betaalde arbeid betekent juist dat er ruimte komt voor de vraag: in welke wereld willen wij leven.’
Dagelijkse zorg
Volgens Van den Berg verdringt betaald werk andere bezigheden die minstens zo belangrijk zijn, zoals zorg. Ze noemt dat ‘reproductieve arbeid’. ‘Dat is alle arbeid die nodig is om ervoor te zorgen dat betaald werk plaats kan vinden,’ zegt ze. ‘Daar vallen taken onder als de was doen, eten koken, zorg dragen voor elkaar zodat iedereen uitgerust en gevoed de volgende dag weer op het werk kan verschijnen. Betaald werk kan niet zonder die onbetaalde arbeid, maar tegelijkertijd is daar steeds minder ruimte voor en te weinig erkenning.’
‘Ik vier alle verworvenheden van het feminisme, maar het heeft ervoor gezorgd dat we allemaal beschikbaar zijn voor betaalde arbeid.’
Dat is een reden voor de stress en vermoeidheid die ze om zich heen ziet. ‘Er is gedacht: vrouwen, van wie altijd al werd verwacht dat ze zorgtaken thuis verrichten, moeten ook op de arbeidsmarkt, dat is emancipatie, dat is wat onze economie nodig heeft. Zo is er steeds minder tijd om iedere dag voor elkaar te zorgen en onze lichamen te onderhouden. Het is een beetje een gek standpunt voor mij om in te nemen. Ik vier alle verworvenheden van het feminisme, maar het feit dat vrouwen ook allemaal moesten gaan werken omdat dat zo goed zou zijn voor onze emancipatie heeft versterkt dat we allemaal beschikbaar zijn voor betaalde arbeid, en veel minder voor die onbetaalde arbeid, die ook na jaren feminisme nog steeds veelal bij vrouwen terechtkomt. Die zijn we dus gewoon extra aan het doen na onze werktijd of we laten het doen door iemand die veel minder betaald krijgt. De dagelijkse zorg wordt doorgeschoven naar onderbetaalde krachten, vaak zonder verblijfsstatus die al helemaal geen bestaanszekerheid hebben.’
Volgens het SCP hebben we 44 uur vrije tijd in de week. In de ons omringende landen lachen ze wel eens om de overvloedige vrije tijd van Nederlanders.
‘Als de vergelijking met het buitenland moet dienen om te zeggen dat wij het nog niet zo slecht hebben, dan wil ik daar niet in mee. Zo gaan we heel erg veel accepteren. Het is al gauw ergens anders nog beroerder, natuurlijk, vanuit Nederland bezien. Feit is dat heel veel mensen moe zijn en dat we burn-out heel normaal zijn gaan vinden. Ik vind dat een probleem. En ik denk dat we werk minder vanzelfsprekend moeten gaan vinden om daaruit te breken.’
Allemaal mínder gaan werken.
Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom bij het CBS, postte onlangs een reeks tweets waarin hij vrouwen opriep meer te gaan werken. In het veelgelezen ‘draadje’ somde hij op dat deeltijdwerk de loopbaankansen aantast, de kans op financiële zelfstandigheid vermindert en de kans op armoede vergroot. Ook maatschappelijk zou het volgens de econoom beter zijn als vrouwen hun arbeidsdeelname zouden intensiveren.
‘Daar bedank ik voor, voor zo’n redenering,’ zegt Van den Berg onmiddellijk. ‘Ik laat mij niet door een econoom van het CBS vertellen dat ik te weinig werk en genoeg rust heb. We moeten juist allemaal mínder gaan werken.’
Kijk, voegt ze toe, ‘uiteindelijk is het heel belangrijk om allerlei kansen voor zelfontplooiing gelijkwaardig te verdelen. Er is terecht verzet gepleegd tegen het isolement waar het huisvrouw zijn vaak toe leidde. Maar als we alleen maar betaald gaan werken, zijn we de zorg voor elkaar aan het ondermijnen. We moeten ons verzetten tegen het idee dat productiviteit en economische groei dat soort offers van ons zouden moeten vragen. Economische groei is precies waaraan we kapot gaan. Voor mij zijn een aantal vraagstukken in dit boek erg verbonden aan hoe we ervoor kunnen zorgen dat er nog leven op deze aarde kan plaatsvinden.’
‘Wanneer is er genoeg productiviteit? Die grens moeten we zelf stellen.’
Het wordt tijd om die pleidooien voor meer productiviteit af te wijzen, zegt Van den Berg. ‘Er is ons op verschillende momenten in de geschiedenis verteld dat technologische vernieuwing het werk zou overnemen en dat we een toekomst van minder betaalde arbeid tegemoet gingen. Dat is nooit gebeurd, die technologische innovaties − stoommachines, robots, etcetera − hebben alleen geleid tot hogere productiviteit en alle vernietiging van leven die daarmee gepaard ging. De mensen die pleiten voor meer arbeidsparticipatie voor vrouwen vergeten de arbeid die vrouwen allang doen, maar dan onbetaald, en ze hebben ook geen antwoord op waar dit eindigt: wanneer is het een keer genoeg? Die grens moeten we zelf stellen.’
Eenzaam en kwetsbaar
En zijn we wel werkelijk zo vrij geworden, vraagt Van den Berg zich af. ‘Er wordt vaak het succes gevierd dat we niet meer zo afhankelijk zijn van gemeenschappen, we kunnen nu individueel onze eigen keuzes maken. Daar is veel mee gewonnen, ik wil niet zeggen dat dat niet zo is. Alleen er gaat ook zekerheid uit van deel zijn van een gemeenschap, dat wat er ook gebeurt er een dorp is waarnaar je kunt terugkeren, waar er mensen zullen zijn die hun eten met je zullen delen. Ik denk dat heel weinig mensen dat nog hebben. Dus het idee dat je een individu bent dat voortdurend eigen vrije keuzes maakt, maakt ook eenzaam en kwetsbaar.’
We zien nu, denkt Van den Berg, dat een dergelijke vrijheid ook problemen meebrengt. ‘Het biedt geen ruimte om je af te vragen: oké, ik ben wel zo individueel vrij met mijn onafhankelijke baan, maar ik heb eigenlijk heel weinig in te brengen als het gaat om de wereld waarin ik moet leven, de manier waarop er samengeleefd wordt, de manier waarop er voor de planeet gezorgd wordt. Deelname aan kapitalisme is geen keuze en heeft weinig met vrijheid te maken. Het is historisch gezien een vrij recente uitvinding om zo afhankelijk te zijn van betaald werk.’
Mantra
‘De mythe van zelfontplooiing’ is een andere reden waarom betaald werk een te grote plaats in ons leven heeft gekregen, stelt Van den Berg. Ze citeert de Amerikaanse kunsthistorica Miya Tokumitsu, die in Do What You Love and Other Lies About Success and Happiness het ‘werken vanuit passie’ scherp bekritiseert. ‘Dwyl’ noemt Tokumitsu die mythe spottend: do what you love, ‘de mantra van onze tijd’.
‘We zijn gaan geloven dat we van onze liefde ons werk moeten maken en ons werk moeten liefhebben,’ schrijft Van den Berg in haar boek, ‘alsof dat de route naar onafhankelijkheid, bestaanszekerheid en succes is.’
Is dat zo erg? Komt een deel van de lol en de waardigheid in het leven niet juist door zelfontplooiing van je interesses en talenten via betaald werk?
‘Ik ga niet ontkennen dat voor veel mensen werk over zelfontplooiing gaat. Ik kan zelf in mijn werk ook dingen doen die ik heel mooi vind. Maar er zitten een paar gevaren aan. Het idee dat we moeten houden van ons werk maakt ons buitengewoon kwetsbaar voor uitbuiting. Waarom zouden we nog betaald moeten worden, eigenlijk? We doen ons werk toch uit passie? En waar liggen de grenzen van werk, als werk ook liefde is?’
Auteur Annemiek Leclaire vroeg zich eerder af: waarom moeten we zoveel van onszelf? In haar serie Ontploeteren onderzoekt ze hoe we wat minder streng voor onszelf kunnen zijn. Ook (of juist vooral) op werk. Hier vind je alle afleveringen.
Entreprecariaat
De mythe van de zelfontplooiing, stelt Van den Berg in haar boek, leidt tot een ‘entreprecariaat’ − een term van auteur en designer Silvio Lorusso in zijn boek Entreprecariat: Everyone Is an Entrepreneur. Nobody is Safe.
Dat ‘entreprecariaat’ is ondernemend en hoopvol, maar ook arm en onzeker. ‘Het entreprecariaat mobiliseert veel onbetaalde arbeid van mensen die hopen die arbeid in de toekomst te kunnen verzilveren,’ zegt Van den Berg. Ze noemt als voorbeeld studenten mode die voor hun stage bij een modehuis moeten betalen. ‘Veel kunstenaars doen gratis arbeid in ruil voor exposure.’
Bovendien hoort zelfontplooiing volgens Van den Berg bij een bepaald soort beroepen. ‘Het soort beroepen dat jij en ik hebben: journalist, onderzoeker aan de universiteit. Maar we plakken die norm tegenwoordig ook op schoonmakers of personeel van een fastfoodrestaurant. Dat is een heel pervers gebruik. Daar gaat werk niet over zelfontplooiing maar over ploeteren.’
Is het niet ook vreemd, zegt ze, dat we die zelfontplooiing zo zijn gaan vereenzelvigen met iets dat we voor een baas of opdrachtgever doen? ‘Waarom kan dat niet ook in iets anders?’
In het alternatief waar ze met haar boek ruimte voor wil maken, benadrukt ze, is het natuurlijk niet zo dat we allemaal niks meer gaan doen. ‘Er is van alles dat we gaan doen wat mij betreft, alleen niet allemaal binnen het verband van betaalde arbeid. Ik denk dat heel veel mensen elkaar graag zouden helpen, in hun eigen buurt bijvoorbeeld. Tijdens de coronacrisis zag je een enorme bereidheid om iets voor elkaar te doen. Ik denk ook dat er een grote bereidheid is om zich meer politiek te organiseren. Maar ik constateer voor mijzelf dat dat heel ingewikkeld is. Er blijft niet zoveel tijd over. Als we betaald werk minder gaan vereenzelvigen met zelfontplooiing, komt er misschien meer ruimte voor die ontplooiing op andere manieren. Maar omdat die betaalde arbeid alles opslurpt, hebben we daar steeds geen ruimte voor, zijn we steeds zo moe. Dat we soms plezier in het werk hebben en dat we soms graag hard werken zegt niets over hoe wenselijk werk is.’
Wat vind je van het voorstel van de CNV om een dertigurige werkweek in te voeren?
‘De CNV pleit daar inderdaad voor met behoud van salaris. Dat is cruciaal. Het moet geen pleidooi worden voor allemaal parttime voor minder salaris, dat is waar ik de FNV laatst nog voor hoorde pleiten. Die zei daar nog bij: daar worden we efficiënter van. Dan geef je de baas dezelfde productiviteit voor minder salaris. Dat moeten we niet doen. Een pleidooi voor 30 uur met behoud van salaris is in ieder geval een interessantere eis dan het recht op werk, omdat het uitgaat van de noodzaak grenzen aan werk te stellen.’
Precarisering als levenshouding
Niet alleen werk is onzeker geworden door zzp-constructies, tijdelijke contracten, nul-urencontracten, ook wonen en zorg zijn tegenwoordig onzeker.
‘Probeer nu nog maar eens als jong iemand een plek te veroveren op de woning- of arbeidsmarkt die enige zekerheid geeft.’
‘We voelen niet meer dat we een leven in de toekomst kunnen verankeren in bepaalde zekerheden,’ zegt Van den Berg. ‘Er zijn minder dingen waarvan je kunt weten: o, dat is er in de toekomst ook nog wel, dan kan ik nog ergens wonen, dan wordt er voor mijn ouders gezorgd, dan kan ik dat allemaal nog betalen. Dat is precarisering als levenshouding: het kost mensen meer werk om een leven samen te stellen op zo’n manier dat ze kunnen vertrouwen op continuïteit, zeker vergeleken met de decennia na de Tweede Wereldoorlog. Door wat eufemistisch “herzieningen van de verzorgingsstaat” wordt genoemd, zijn voor mensen veel meer dingen minder vanzelfsprekend.’
Een van de effecten, zo laat Van den Berg zien, is dat er nieuwe ongelijkheden ontstaan. ‘Mensen die vermogen hebben, bijvoorbeeld door onroerend goed, kunnen daar goed op voortbouwen. Voor mensen die afhankelijk zijn van een inkomen wordt het leven steeds onzekerder. Probeer nu maar eens als jong iemand een plek te veroveren op de woning- of arbeidsmarkt die enige zekerheid geeft. Dat is ingewikkeld geworden als je niet terug kunt vallen op vermogen in je familie. En daar komt dan tegenwoordig soms ook nog een studieschuld bij.’
Avocado etende jongeren
Die jongere generatie wordt nogal eens geportretteerd als avocado etende verwende jongeren, zegt Van den Berg, een generatie die te veel wil en te weinig aankan. Een generatie die verwacht dat alle zekerheden zich vanzelf aandienen, die er niet hard voor wil werken. ‘Deze analyses,’ stelt Van den Berg in haar boek, ‘worden doorgaans gemaakt vanuit koophuizen en stevige pensioenvoorzieningen.’
‘Werk is niet langer een startschot voor een volwassen leven. Werk geeft voor velen niet langer de stabiliteit voor een huis en een gezin,’ analyseert ze.
Gevolg: ‘Door de gedachte: heb ik over vijf jaar nog werk, ontstaat er een enorme bereidheid om allemaal klussen aan te nemen, die misschien in de toekomst tot iets zullen leiden.’
Van den Berg haalt in haar boek de Italiaanse marxist Franco ‘Bifo’ Berardi aan, die stelt dat werk geen consistent leven meer geeft, ‘maar is getransformeerd tot een aaneenschakeling van nerveuze momenten van activiteit’. ‘Velen van ons werken korte tijd – een seizoen als monteur, als inpakker bij een webwinkel, naar een deadline voor een opdracht, op een contract van zes maanden, om dan weer even niet te werken en ons zorgen te maken over de volgende klus,’ schrijft ze.
‘Het is niet nieuw dat het leven in een markteconomie vorm krijgt volgens het ritme van de markt,’ zegt de sociologe. ‘Ook de achturige werkdag was een levensritme dat werd opgelegd. Maar een achturige werkdag of een veertigurige werkweek was vaak een verwachting voor de langere termijn. Zo kon er een leven georganiseerd worden om het werk heen. De enorme toename van tijdelijke contracten en de wildgroei aan constructies die tijdelijke arbeid mogelijk maken zijn van een andere orde.’
Die precarisering, dat wankele gevoel, gaat onder onze huid zitten, meent Van den Berg. Draagt bij aan de uitputting die we tegenwoordig burn-out noemen. ‘Je moet teveel doen in te weinig tijd, en hebt steeds de zorg: kan ik het volgend jaar wel rondmaken? Er zijn sociologen en filosofen die zeggen: we moeten ons minder zorgen maken over onzekerheid, het een soort van omarmen. Ik vind dat een onbevredigend antwoord. Openheid naar het onbekende is een stuk makkelijker op te brengen als je onderdak en inkomen grotendeels zeker zijn en je vooral de verantwoordelijkheid hebt voor je eigen voortbestaan. Zolang we geen nieuwe collectieve zekerheden organiseren, is de vraag voor velen: hoe componeer ik een eigen leven zonder de zekerheid van een vaste baan?’
Wat we nodig hebben, is een grote collectieve staking waarin we zeggen: zo kan het niet langer.
Dus wat moet er gebeuren?
‘We geven door dat idee over werk als oplossing onderhandelingsruimte uit handen om ons te verweren tegen steeds verder gaande uitbuiting: het oprekken van de tijden waarin we werken, de mate waarin we uitgebuit worden in betaling voor ons werk. De enige manier om ons daartegen te verzetten, is om dat samen te doen en zelf niet te geloven dat werken een oplossing is. Het is belangrijk om ons niet te identificeren met het belang van de werkgever. Er is een verschil tussen de zorginstelling en de zorgmedewerker. Er is een verschil tussen de school en de docent. Het is heel belangrijk dat onderscheid goed te maken en heel helder voor ogen te hebben wat onze belangen zijn en daar met andere werkenden over te praten.’
Op zoek naar zuurstof
Op zoek naar een uitweg ging Van den Berg op zoek naar de zuurstof, naar waar er nog ruimte is voor mensen om iets anders te doen. En ze ziet grofweg twee strategieën. ‘De eerste is staken. Wat we nodig hebben, is een grote collectieve staking waarin we zeggen: zo kan het niet langer. Daarin zouden eisen over werk verbonden moeten worden met vragen over wonen, over klimaat, over gezondheid. We kunnen weigeren mee te werken aan de vernietiging van leven en de onzekerheid van velen. De baas kan niets zonder ons werk.
Maar het is heel ingewikkeld om mensen te organiseren op dit moment. Voor een deel omdat ze allemaal zo druk zijn met betaald werk. En onzeker. Maar het is wel belangrijk om te zeggen dat we dat moeten doen. En staken kan ook zijn “nee” antwoorden op de vraag: “Kan jij vanavond nog even naar dat voorstel kijken?” In plaats van dat we allemaal zo blij zijn dat we werk hebben en daar een soort dankbaarheid over moeten voelen, lijkt het me belangrijk ons te realiseren dat die werkgever helemaal niks kan zonder ons werk. Dat is een heel simpel gegeven. Het stort gewoon in als we het niet meer doen. Dat is een machtsomdraaiing, de universiteit kan niks als wij niet komen opdagen, dan houdt het gewoon op.’
Tijd terug stelen
Kleine ongehoorzaamheden, kleine manieren om aan werkweigering te doen, zijn volgens Van den Berg een andere manier om ‘tijd terug te stelen’. ‘We kunnen minder consciëntieus worden op het werk. Langere rookpauzes nemen, je ziek melden als je niet ziek bent.’
Veel mensen doen dat ook allang. Het is dagelijkse praktijk. Van den Berg schrijft daarover in haar boek: ‘Het verzet is hier veeleer een manier om het dodelijke op afstand te houden, een manier om een levend persoon te blijven.’
‘We kunnen meer het conflict met de baas opzoeken op basis van onze eigen belangen,’ zegt ze vrolijk. ‘Het is natuurlijk het mooist en kansrijkst om dat niet alleen te doen, maar samen. Ik denk dat het goed is die verhalen over verzet te delen, ook omdat het een basis kan leggen voor verdere actie. Het haalt ons uit een gevoel van machteloosheid. Ik denk wel dat het heel belangrijk is om die kleine daden serieus te nemen en niet alleen maar bezig te zijn met dat hele grote verhaal: wachten op de grote collectieve actie kan ook heel verlammend werken hè, want zolang de vakbonden niks doen, doen wij ook niks en zo lang mijn collega’s niks doen, doe ik ook niks en ondertussen draaien we maar door met elkaar. Dus ik ben ook op zoek in dat boek naar de dingen die we wél kunnen doen, morgen al.’
Hoe het anders kan
Dat we in onzekerheid zo hard moeten werken, isoleert ons heel sterk, ziet Van den Berg. ‘Je moet naar buiten zo’n succesverhaal vertellen − we delen niet met elkaar hoe ingewikkeld we het eigenlijk hebben, terwijl we een deel van de solidariteit juist kunnen bouwen door dat te doen. Dan ontstaat er misschien ook ruimte om er voor elkaar te zijn.
In mijn boek heb ik ook een heel hoofdstuk over de zogeheten commons, allerlei praktijken waar we morgen mee zouden kunnen beginnen, die zekerheden bouwen buiten dat betaalde werk. Mensen die gezamenlijk zorgen voor een parkje in de stad, een moestuin, kinderopvang organiseren, een bibliotheek neerzetten. Dat moeten we zeker niet als alternatief gaan zien voor de verzorgingsstaat, hoor, want het kan ook uithollen, maar ik denk wel dat het belangrijk is dat we met elkaar een beetje experimenteren met hoe het anders kan.’
Staken en commons zijn voor Van den Berg ook manieren om een antwoord te formuleren op de vraag: wat willen we dán? ‘Want we weten vaak niet zo heel goed wat we willen. Het is heel begrijpelijk dat mensen nu een antwoord geven op die vraag in de sfeer van werk: ik wil een goede baan waarmee ik mijn kinderen kan verzorgen. Maar is dat echt wat je wilt, of is dat alleen wat je wilt in deze context? Hoe kunnen we ruimte maken om tot een ander antwoord te komen op de vraag wat we willen, wat we nodig hebben? Zo komen we misschien op adem en leren we een horizon te schetsen voorbij werk.’
Marguerite van den Berg, Werk is geen oplossing, Amsterdam University Press, 186 p, verkrijgbaar vanaf 8 oktober.